Ruim 15.000 belastingplichtigen gaven in 2014 gehoor aan de oproep van de Bond voor Belastingbetalers om bezwaar te maken tegen de vermogensrendementsheffing van dat jaar. Al jaren is het volgens de Bond namelijk niet meer mogelijk om de 4 procent rendement zonder risico te halen. Op 7 september 2016 zijn zij daarom gestart met een juridische procedure. 5 rechtbanken, 3 gerechtshoven en de Hoge Raad hebben zich er inmiddels over uitgesproken. Tot op heden is er echter geen rechtsherstel geboden. Is het Europese Hof voor de Rechten van de Mens de volgende stap?
‘Belastingdruk van meer dan 100% niet uitzonderlijk’
Bij de invoering van de vermogensrendementsheffing in 2001 werd vastgesteld dat een rendement van 4 procent op privaat vermogen zonder enig risico haalbaar was. Over dit veronderstelde forfaitaire rendement van 4 procent zou 30 procent belasting worden geheven. De realiteit is dat het rendement op spaar- en banktegoeden al jaren onder de 1 procent schommelt. Momenteel is dit zelfs nog hooguit 0.15 procent. Dit betekent dat een aanzienlijk deel van de box 3-belastingplichtigen belasting betaalt over een rendement dat zij nooit hebben ontvangen. “Een belastingdruk van boven de 100 procent is niet meer uitzonderlijk”, aldus Jurgen de Vries, voorzitter van de Bond voor Belastingbetalers.
Ongerechtvaardigde inbreuk op eigendomsrecht
De rechtsvraag van de Bond is of de box 3-heffing (zeker voor spaarders) leidt tot een ongerechtvaardigde inbreuk op het eigendomsrecht. Verschillende uitspraken hebben geen eenduidig antwoord gegeven op de rechtsvraag. Op het niveau van de rechtbanken werd het Ministerie van Financiën in het gelijk gesteld. In hoger beroep werden belangrijke punten van de Bond voor Belastingbetalers erkend. Het Hof Amsterdam oordeelde zelfs dat de box 3-heffing in strijd was met het recht op eigendom, maar bood geen rechtsherstel.
Hoge Raad bevestigd onrecht, maar zet het niet recht
De Hoge Raad heeft onlangs bevestigd dat in 2013 en 2014 het veronderstelde rendement in box 3 niet haalbaar was. Het rechtsherstel moet volgens de Raad echter geboden worden door de wetgever. De Bond voor Belastingbetalers stelt er alles aan te doen om de wetgever aan te sporen de box 3-heffing met Prinsjesdag te herzien. Het lijkt echter uitgesloten dat de box 3-heffing met terugwerkende kracht wordt aangepast. Mogelijk wil de Bond hiertoe nog stappen ondernemen via het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.
Standpunten Bond voor Belastingbetalers
De bereidheid van het kabinet om iets te doen aan de ‘onrechtvaardige’ box 3-heffing wordt door de Bond voor Belastingbetalers in twijfel getrokken. Wat zijn hun standpunten om te onderbouwen dat de vermogensrendementsheffing van 4 procent niet haalbaar is?
1. Box 3 is een inkomstenbelasting, geen vermogensbelasting
De vermogensrendementsheffing (box 3) is een inkomstenbelasting en geen vermogensbelasting, stelt De Vries. “Het is een heffing over een veronderstelde (forfaitaire) opbrengst uit sparen en beleggen. Hierbij staat centraal dat niet het bezit van vermogen belastbaar is, maar juist het inkomen uit vermogensbestandsdelen. De parlementaire geschiedenis van box 3 is glashelder over deze definitie van de vermogensrendementsheffing. En omdat box 3 uitgaat van een veronderstelde heffing op het inkomen uit vermogen, dient het forfait volgens de wetgever het daadwerkelijk genoten inkomen zoveel mogelijk te benaderen. Hetgeen nu niet het geval is.”
2. De wetgever heeft de 4 procent in box 3 tevens bedoeld als netto rendement
“Iedereen die de zaak serieus bestudeert, kan concluderen dat de wetsgeschiedenis niet eenduidig is over het feit of het forfaitaire rendement een reëel of nominaal rendement beoogt te zijn. Er is echter wel een strekking te vinden in de overgeleverde documenten en stenogrammen”, stelt De Vries. “Staatssecretaris Menno Snel beweert hoog en laag dat het forfait gebaseerd is op nominaal rendement. Toenmalig minister Zalm heeft echter zelf gezegd dat het forfait een benadering zou moeten zijn van de werkelijke netto opbrengsten uit vermogen. Ook heeft het ministerie van Financiën al eerder een waarschuwing gekregen van de Hoge Raad dat dat een forfait in een inkomstenbelasting de werkelijke inkomsten zo veel mogelijk moet benaderen.”
Het ministerie van Financiën geeft volgens de Bond verder aan dat bij het beoordelen van de haalbaarheid van 4 procent de inflatie geen rol speelt. Bij de invoering van de vermogensrendementsheffing in 2001 was de wetgever volgens de Bond echter duidelijk: de box 3-norm betreft een netto rendement op vermogen. Het betreft een belastingheffing die het daadwerkelijk genoten inkomen uit vermogen zoveel mogelijk dient te benaderen, waarbij inflatie is meegewogen bij het beoordelen van inkomen.
3. Bovenstaande leidt tot het volgende standpunt, namelijk dat het ministerie van Financiën steeds nieuwe normen voor box 3 definieert en de waarheid naar hun hand zet.
“Dit blijkt uit meer aspecten”, aldus De Vries. Bij de keuze van het forfait zijn bijvoorbeeld Nederlandse staatsobligaties (met destijds een rendement van 4,6 procent) als uitgangspunt genomen. De Bond stelt dat het hen verwondert dat het ministerie nu beweert dat voor de beoordeling van het rendement van 4 procent naar alle box 3-bezittingen gekeken moet worden. Het kabinetsstandpunt dat vastgoed en beursaandelen risicovrije beleggingen zijn, is in strijd met het uitgangspunt van box 3.
De Hoge Raad heeft in het verleden gesteld dat voor het beoordelen van de rechtmatigheid van box 3 gekeken moet worden naar een langere reeks van jaren. “Maar wat is een langere reeks van jaren? Wij stellen dat die langere reeks van jaren in 2001 begint, bij de invoering van box 3. De staatssecretaris zegt bij de Hoge Raad dat de langere reeks van jaren 100 jaar is. Als dan die 4 procent niet haalbaar is, dan pas zou de wetgever in moeten grijpen. Hiermee maakt de staatssecretaris de bewijslast vrijwel onhaalbaar.”
Zoekt u manieren om uw vermogen te verlagen? Denk ook aan uw pensioen:
Pensioen opbouwen: aan welke knoppen kunt u draaien voor uw klant?
4. Bovendien is de rentevoet voor overheidsinvesteringen inmiddels al tot 2 keer verlaagd, wat aantoont dat er misbruik wordt gemaakt van het kennisverschil tussen wetgever en burger.
De Bond stelt dat de rentevoet voor het bepalen van de eigen overheidsinvesteringen in 1999 gekoppeld is aan het box 3-rendement van 4 procent. Zowel in 2007 als in 2015 heeft de minister van Financiën de norm voor de uitgaven echter verlaagd. In 2007 naar 2,5 procent en in 2015 naar 0 procent. Voor box 3-belastingplichtigen bleef de norm al die tijd echter onveranderd op 4 procent.
Hiervan vindt de Bond voor Belastingbetalers dat de minister van Financiën misbruik maakt van het kennisverschil tussen de wetgever en de gewone belastingplichtige burgers. “Bij de herziening van box 3 besloot hij dit misbruik voortgezet te exploiteren. Deze situatie betekent dat er van de zijde van de wetgever sprake is van het verzaken van de zorgplicht voor de belastingplichtige, van kwade trouw, een schending van de zogenoemde ‘fair balance’ en dat het handelen van de Staat evident van iedere redelijkheid ontbloot is.”
5. De regering weet al langere tijd dat de box 3-heffing niet haalbaar is.
In 2013 heeft de Commissie van Dijkhuizen berekend dat er voor 2001-2012 een gemiddeld globaal draagkracht-verminderend resultaat geldt van -15,5 procent cumulatief voor box 3. De spaarder met een ton op zijn rekening, zag zijn koopkracht met 5,8 procent verminderen. De belastingplichtige met 250.000 euro had 17,3 minder te besteden en belastingplichtigen met 500.000 euro leden een reëel verlies van 29,4 procent. De wetgever weet dus al sinds 2013 dat het forfait van 4 procent reëel risicovrij rendement al sinds 2001 onhaalbaar is geweest en belastingplichtigen ernstig heeft geschaad.