De uitspraak van Rechtbank Gelderland van 21 juli 2015, (nr.13/7967,ECLI:NL:RBGEL:2015:4535) is een voorbeeld van een bijzondere situatie. De Belastingdienst en de afnemer van goederen zijn het niet eens met elkaar over de aftrek van voorbelasting. De redactie van FiscaalTotaal bespreekt deze jurisprudentie.
Feiten en omstandigheden
Een bedrijf (eiseres in deze zaak) brengt sinds 2003 uit eigen beweging betalingskortingen van 3% in mindering op de aan haar door leveranciers in rekening gebrachte bedragen exclusief omzetbelasting. Eiseres heeft vervolgens wel de op de facturen vermelde omzetbelasting volledig in aftrek gebracht, maar zonder rekening te houden met de betalingskorting. De Belastingdienst (verweerder in deze zaak) stelt de aftrek van voorbelasting ter discussie en pleit voor het in stand laten van de naheffingsaanslag omzetbelasting alsmede de boete.
De inspecteur heeft gesteld dat artikel 29, derde lid, van de Wet OB juncto artikel 3, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting slechts van toepassing is indien de korting voor contante betaling door de leverancier op de factuur is vermeld. Hiermee krijgt hij geen gelijk in deze zaak. Deze eis wordt namelijk noch in artikel 29, derde lid, van de Wet OB noch in artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit gesteld. Verder kan ook aan artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit niet worden ontleend dat een betalingskorting slechts een betalingskorting is als deze als zodanig op de factuur is vermeld. Deze bepaling ziet immers op de presterende ondernemer (dus de leverancier) die wil bereiken dat voor het berekenen van de verschuldigde omzetbelasting onmiddellijk met de betalingskorting rekening wordt gehouden en dat is hier nu juist niet het geval.
Wat zegt artikel 29 Wet op de Omzetbelasting?
Artikel 29 Wet op de OB gaat op verschillende situaties in zoals de teruggaafsituaties (zie onsartikelsgewijs commentaar op artikel 29 Wet OB voor een uitgebreide toelichting). De kern van artikel 29 Wet op de OB is (voor het deel dat relevant is voor deze zaak) dat indien er sprake is geweest van een aftrek van voorbelasting op grond van artikel 15 Wet op de OB, een correctie moet plaatsvinden voor zover redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de ondernemer de vergoeding waarop dat bedrag betrekking heeft, niet of niet geheel zal betalen dan wel heeft terugontvangen. Er ontstaat een verschuldigdheid van omzetbelasting naar evenredigheid van het (achteraf ten onrechte) afgetrokken bedrag.
Hierboven is de standaardsituatie beschreven. In het derde lid van artikel 29 Wet op de OB staat dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld waarin het eerste en tweede lid van artikel 29 niet van toepassing worden verklaard op bedragen welke niet zijn ontvangen onderscheidenlijk betaald ten gevolge van een korting voor contante betaling.
Artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 regelt dat artikel 29 eerste en tweede lid van de Wet op de OB niet van toepassing zijn op bedragen welke niet zijn ontvangen onderscheidenlijk betaald ten gevolge van een korting voor contante betaling, indien niet ter zake van die korting een aanvullende factuur is uitgereikt.
Met andere woorden: De 3% van de factuur die door de eiseres in deze zaak niet is betaald aan de leverancier zorgt niet voor een correctie op grond van artikel 29 Wet op de OB, indien ter zake van deze korting geen aanvullende factuur is uitgereikt. In deze casus is er geen aanvullende factuur uitgereikt naar aanleiding van de korting die eiser in de zaak automatisch toepast.
Het beroep van de eiseres (afnemer) is gegrond waardoor de naheffingsaanslag wordt vernietigd.
Als we met een helikopterblik kijken naar de situatie, dan valt op dat de leverancier van de goederen wel btw moet berekenen en afdragen over het bedrag zonder korting en de afnemer het volledige bedrag van de factuur (zonder korting) aan voorbelasting mag aftrekken. Gezien de btw-neutraliteit geen probleem dus.