De Hoge Raad oordeelt op 31 januari 2020 dat de gedragingen waarvan iemand door de strafrechter is vrijgesproken door de belastingrechter toch bewezen kunnen worden.
In die zaak is de verdachte veroordeeld voor de verkoop van handelshoeveelheden hashish in een bepaalde periode. Op basis van het strafdossier meent de inspecteur dat de verdachte ook inkomsten heeft genoten uit andere activiteiten. Van die andere activiteiten heeft de strafrechter de verdachte vrijgesproken.
Hoe kan het dat toch een bewezenverklaring volgt in de fiscale zaak?
De Hoge Raad boog zich daar in 2015 ook al eens over. Daarin werd te kennen gegeven dat een bewezenverklaring kan, omdat in het fiscale recht minder strenge bewijsregels gelden of omdat aanvullend bewijs wordt ingebracht.
Bij dit alles past een belangrijke kanttekening ontleent aan rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens: “mits de rechterlijke autoriteiten door hun optreden, de motivering van hun beslissing of de door hen gebruikte bewoordingen geen twijfel doen ontstaan over de juistheid van de vrijspraak in de strafzaak”.
Bewijsregels in strafrechtelijke en fiscale zin
Het strafrecht kent een negatief wettelijk stelsel. Bewijs mag alleen met de in de wet opgenomen bewijsmiddelen worden geleverd. Het bewijs dat een feit is begaan moet niet alleen wettig, maar ook overtuigend zijn bewezen.
In het fiscale recht geldt de vrije bewijsleer. Dat betekent dat er geen limitatieve opsomming van bewijsmiddelen is. De bewijslast wordt in beginsel tussen beide partijen verdeeld. De meest gerede partij wordt opgedragen het bewijs te leveren. Daarbij volstaat het aannemelijk maken van feiten. Bij belastingverhogende elementen is dat de inspecteur bij belastingverlagende elementen (aftrekposten) is dat de belastingplichtige.
Indien wordt vastgesteld dat niet de vereiste aangifte is gedaan, hebben wij in het fiscale recht te maken met de omkering en verzwaring van de bewijslast. Bij belastingverhogende elementen is het dan de belastingplichtige zelf die moet doen blijken dat en in hoeverre de aanslag onjuist is vastgesteld. De belastingplichtige moet dat overtuigend aantonen. Aannemelijk maken is dan niet meer voldoende.
Het Hof had in deze zaak dan ook per bestreden aanslag moeten beoordelen, aan de hand van wederzijdse stellingen en het in het geding gebrachte bewijsmateriaal, in hoeverre de aanslagen juist zijn. Dat was niet onderkend en daarom wordt de zaak verwezen.
Feitenvaststelling in strijd met onschuldpresumptie?
De belastingrechter dient zich af te vragen of een feitenvaststelling in strijd zou komen met de vrijspraak en daarmee de onschuldpresumptie. Het kan niet zo zijn dat de schuld alsnog wordt vastgesteld.
Redelijke schatting
Indien een belastingplichtige met de omkering er niet in slaagt te doen blijken dat de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld, dan geldt nog wel dat een inspecteur het bedrag van de aanslag in redelijkheid moet schatten. Er mag geen sprake zijn van willekeur. De redelijke schatting moet zijn terug te voeren op vermoedens die hun weerslag hebben in de feiten die zich in het dossier bevinden. De belastingrechter kan een schatting toetsen op redelijkheid en kan deze zo nodig aanpassen met een eigen schatting.
Bestrijden van feiten
De conclusie die deze uitspraak weer eens bevestigd is dat het ook na een vrijspraak zaak blijft alle feiten en bewijsmiddelen te bestrijden in een procedure tegen een opgelegde aanslag. Bij een omgekeerde en verzwaarde bewijslast wordt op dat punt nog meer verwacht van de belastingplichtige. Als de belastingplichtige niet kan doen blijken dat de aanslag onjuist is vastgesteld, zal er op de bestrijding van de redelijke schatting het nodige te doen zijn.