Als een bedrijf belastingen zoals loon- en omzetbelasting niet kan betalen, moet het dit aan de Belastingdienst melden. Als ze dat niet doen of te laat zijn, kan de persoon die het bedrijf leidt, meestal persoonlijk verantwoordelijk worden gesteld voor die belastingschulden. De Hoge Raad heeft een zaak voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie om te beoordelen of deze wettelijke regeling in overeenstemming is met het EU-rechtelijke beginsel van evenredigheid, met name met betrekking tot de aansprakelijkheid voor omzetbelastingschulden.
Invorderingswet
Volgens de Nederlandse wet is de bestuurder van een bedrijf normaal gesproken niet verantwoordelijk voor de schulden van dat bedrijf. Er is echter een uitzondering voor bepaalde belastingschulden, zoals loon- en omzetbelasting, zoals vastgelegd in de Invorderingswet. Deze wet regelt de omstandigheden waarin de bestuurder verantwoordelijk kan worden gesteld.
Als een bedrijf (bijvoorbeeld een besloten vennootschap) niet op tijd belastingen kan betalen, moet het dit binnen 14 dagen melden aan de Belastingdienst. Dit wordt een “melding van betalingsonmacht” genoemd. Deze melding geeft de Belastingdienst de kans om tijdig maatregelen te nemen om de belasting te innen.
Slecht bestuur
Als de melding van betalingsonmacht niet wordt gedaan of te laat is, wordt de bestuurder normaal gesproken persoonlijk verantwoordelijk voor de belasting. Dit komt omdat wordt aangenomen dat het niet betalen van de belasting het gevolg is van slecht bestuur door de bestuurder. De bestuurder kan alleen onder deze verantwoordelijkheid uitkomen als hij kan bewijzen dat het niet zijn schuld is dat de melding niet op tijd is gedaan. Als hij dat bewijst, moet hij ook laten zien dat zijn manier van besturen niet heeft geleid tot het niet betalen van de belasting.
Als de melding van betalingsonmacht wel op tijd is gedaan, kan de bestuurder alleen verantwoordelijk worden gehouden als de Belastingdienst kan bewijzen dat de bestuurder het bedrijf slecht heeft geleid en dat daardoor de belasting niet is betaald.
Evenredigheidsprincipe
De Invorderingswet legt een zware straf op voor bestuurders die verzuimen om betalingsonmacht op tijd te melden. In deze zaak beweert de betrokkene dat deze straf buitensporig is in vergelijking met het doel van de meldingsverplichting, en hij beroept zich op het principe van evenredigheid.
De Hoge Raad stelt dat de zware straf opzettelijk is opgenomen in de wet. Volgens de wet heeft de Belastingdienst geen ruimte om af te zien van aansprakelijkstelling of om de aansprakelijkheid te verminderen. Hierdoor kan er geen afweging van belangen plaatsvinden bij de toepassing van de regeling. Daarom kan de regeling niet worden uitgesloten op basis van het nationale evenredigheidsbeginsel.
Dit betekent dat de betrokkene verantwoordelijk blijft voor de loonbelastingschulden van de besloten vennootschap waarvan hij bestuurder was, aldus de Hoge Raad.
Omdat de betrokkene ook aansprakelijk is gesteld voor omzetbelastingschulden van dat bedrijf, en de Europese BTW-richtlijn 2006 van toepassing is op de inning van omzetbelasting, heeft de Hoge Raad ook gekeken of de regeling in overeenstemming is met het EU-rechtelijke evenredigheidsbeginsel met betrekking tot omzetbelastingschulden.
Volgens de Hoge Raad komt de wettelijke regeling erop neer dat een bestuurder alleen in uitzonderlijke gevallen kan aantonen dat het niet aan hem te wijten is dat het bedrijf niet op tijd aan de meldingsverplichting heeft voldaan, bijvoorbeeld in geval van overmacht of als hij te goeder trouw heeft vertrouwd op deskundig advies van een derde. Dit zijn dusdanig speciale omstandigheden dat bestuurders zelden kunnen bewijzen dat hun manier van besturen niet heeft bijgedragen aan het niet betalen van de belastingschulden. Hierdoor is het in de praktijk zeer moeilijk voor bestuurders om onder aansprakelijkheid uit te komen als ze niet aan de meldingsverplichting hebben voldaan. De Hoge Raad vraagt zich af of de wettelijke regeling in dit opzicht in strijd is met het EU-rechtelijke evenredigheidsbeginsel en heeft hierover vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Definitief besluit
De Hoge Raad zal pas definitief beslissen nadat het Hof van Justitie van de Europese Unie de vragen heeft beantwoord.