Een volgend kabinet kan aan de slag met het belasten van werkelijk rendement op vermogen. Onderzoek wijst uit dat het complex is, maar wel mogelijk.
Vermogenswinstbelasting
Gisteren presenteerde staatssecretaris Vijlbrief de resultaten van een onderzoek uitgevoerd door PwC aan de Tweede Kamer. Daarin staat dat het invoeren van een vermogenswinstbelasting mogelijk is, met de nodige obstakels. Gegevens over rendement op spaar- en banktegoeden, beleggingen in aandelen, obligaties of andere financiële instrumenten kunnen makkelijk worden aangeleverd omdat deze door financiële dienstverleners worden beheerd. Dat wordt volgens het onderzoek moeilijker bij onroerend goed en ‘overige bezittingen’. Daar zou de fiscus afhankelijk zijn van wat de belastingplichtige zelf aanlevert.
Vijlbrief draagt als oplossing voor deze delen van het vermogen aan om de forfaitaire heffing te behouden. Wel noemt hij daar een aantal problemen zoals complexiteit, mogelijke arbitrage en het verschuiven van vermogensbestanddelen om heffingen te ontlopen.
Tegenbewijsregeling
De staatssecretaris heeft zich ook laten informeren over een tegenbewijsregeling voor spaarders. De Belastingdienst gaat er nu voor spaarders met een vermogen van boven de € 300.000 vanuit dat zij 4,5% tot 5,69% rendement pakken, zelfs als de echte rente negatief is. De tegenbewijsregeling zou spaarders de mogelijkheid geven aan de fiscus te tonen wat hun vermogen daadwerkelijk opbrengt. Die regeling is echter volgens de juridische adviseurs van het kabinet onwenselijk. Het zou leiden tot rechtsongelijkheid waarbij andere belastingplichtigen die niet in de gelegenheid zijn om tegenbewijs te leveren hetzelfde recht kunnen claimen. Het kabinet zal daarom wachten op een uitvoerbare heffing op het werkelijke rendement, zo schrijft het FD.