Vorige week heeft Staatssecretaris Marnix van Rij (Fiscaliteit, CDA) het wetsvoorstel voor een wereldwijde minimumbelasting voor grote bedrijven naar de Tweede Kamer gestuurd. Hiermee tracht hij enkele zorgen van het bedrijfsleven met betrekking tot deze internationaal overeengekomen belastingmaatregel weg te nemen. Echter, er zijn nog veel openstaande kwesties met betrekking tot deze belasting die bedoeld is om belastingontwijking tegen te gaan.
Twee pijlers
Conform de afspraak van 138 landen onder leiding van de Oeso, een groep van ontwikkelde economieën, moeten bedrijven met een omzet van €750 miljoen of meer wereldwijd minimaal 15% winstbelasting betalen. De minimumbelasting heeft twee doelen: het tegengaan van belastingontwijking door multinationals en het beëindigen van de race naar de bodem met betrekking tot winstbelastingtarieven.
Dubbele belasting
Staatssecretaris Marnix van Rij (Fiscaliteit, CDA) heeft het wetsvoorstel voor de minimumbelasting voor multinationals met voortvarendheid naar de Tweede Kamer gestuurd, waarmee Nederland voorop loopt in Europa. Aanvankelijk werd hij bekritiseerd door het bedrijfsleven, omdat Nederland te ver vooruit liep op de andere EU-lidstaten, die nog niet allemaal akkoord waren met de minimumtaks. Er ontstond bezorgdheid over een concurrentienadeel ten opzichte van EU-landen die terughoudend waren , schrijft het FD.
Echter, de situatie is inmiddels verbeterd. In december bereikte de EU overeenstemming over een richtlijn waarmee de lidstaten de minimumbelasting vanaf 2024 kunnen implementeren in nationale wetgeving. De Oeso bedacht een tijdelijke oplossing in Parijs om deze heffing te laten aansluiten bij de twee bestaande wereldwijde minimumbelastingen die de Verenigde Staten hanteren voor Amerikaanse multinationals. Dit voorkomt dat bedrijven dubbele belasting moeten betalen. Van Rij heeft ook met zijn definitieve wetsvoorstel een deel van de zorgen kunnen wegnemen, waarin de verwachte opbrengst voor de staatskas is begroot op ruim €400 miljoen per jaar.
Buiten EU onzeker
Dirk-Jan Sinke, beleidssecretaris fiscale zaken bij werkgeversorganisatie VNO-NCW, benadrukt dat ze voorstander zijn van de minimumbelasting, maar zegt ook dat het alleen effectief is als alle landen eraan deelnemen. Hij erkent dat dit binnen de EU is gewaarborgd met de Europese richtlijn, maar buiten Europa blijft het onzeker. Bovendien hecht de ondernemersorganisatie waarde aan gelijktijdige en uniforme invoering van de heffing overal. Of dit zal gebeuren, moet nog blijken.
Desalniettemin is VNO-NCW tevreden met enkele tegemoetkomingen in het wetsvoorstel na een eerste lezing. Het bevat een “veilige havenregel” die de administratieve lasten moet verminderen. Als van tevoren duidelijk is dat de effectieve belastingdruk hoger is dan 15%, kan een vereenvoudigde berekening worden toegepast in plaats van de complexe berekeningsmethode van de minimumbelasting.
Extreem complexe wetgeving
De complexiteit van de minimumbelasting wordt voornamelijk veroorzaakt doordat er andere rekenregels gelden voor het bepalen van het minimumniveau van belastingheffing dan wat momenteel gerapporteerd wordt in de commerciële en fiscale jaarrekeningen. Bovendien moeten deze berekeningen afzonderlijk worden gemaakt voor elk land. Sinke zegt: “De veilige havenregels nemen onze zorgen over de administratieve lasten deels weg; het blijft extreem complexe wetgeving”.
Een van de zaken waar de denktank in Parijs nog mee bezig is, is het ontwikkelen van een mechanisme om geschillen op te lossen wanneer meerdere landen aanspraak maken op het deel van de winstbelasting dat lager is dan de afgesproken 15% (zie kader). Sinke benadrukt: “Er is behoefte aan afspraken over effectieve geschillenbeslechting en bindende arbitrage. Daar moet echt nog werk van worden gemaakt.”
Een andere voortdurende zorg van de werkgeversorganisatie is dat landen fiscale voordelen zo vormgeven dat ze niet worden beïnvloed door de minimumbelasting. Sinke noemt als voorbeeld de Amerikaanse ‘groene’ investeringssubsidies. Hij zegt: “Het heeft geen zin als we aan de ene kant een complexe minimumbelasting invoeren, terwijl aan de andere kant belastingkortingen worden geïntroduceerd die daarbuiten vallen.”
Keihard studeren
Volgens Aart Nolten, voorzitter van de sectie internationale fiscale zaken van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) en partner bij advieskantoor Deloitte, besloeg de reactie van de NOB op de internetconsultatie over de minimumtaks 57 pagina’s. Hij benadrukt dat dit project uniek is in de wereld en buitengewoon complex. Nolten zegt: “Het is voor onze beroepsgroep keihard studeren om het allemaal te bevatten en dan ook nog toe te passen”
Daarom is de beroepsorganisatie verheugd over de oprichting van een speciaal expertiseteam bij de Belastingdienst, dat ongeveer zestig medewerkers zal hebben. Bedrijven en hun adviseurs kunnen bij dit team terecht voor vragen met betrekking tot bijvoorbeeld de rapportage voor de minimumtaks.
Work in progress
Volgens Nolten blijft er nog veel onzekerheid bestaan rondom de nieuwe belasting. Hij merkt op: “Het normale systeem is dat nationale regeringen regels opleggen, rechters daarover uitspraken doen en regeringen de regels eventueel aanpassen. Er komt nu een dimensie bij, namelijk een continue afstemming van de interpretatie en eventuele aanpassing van de regels tussen 138 landen.”
Desondanks stelt de adviseur dat er geen andere keuze is dan dat de mondiale minimumbelasting ook na de invoering nog steeds een “work in progress” zal zijn. Staatssecretaris Van Rij heeft aangegeven dat Oeso-besluiten snel worden geïmplementeerd in de Nederlandse wet. Nolten zegt: ‘In de communicatie tussen de deelnemende landen gaan richtsnoeren ontstaan, die duidelijkheid moeten gaan bieden’, zegt Nolten. ‘Zo’n aanpassingsproces is belastend voor het grote bedrijfsleven. Bovendien bestaat een risico op dubbele heffing en de implementatie van het nieuwe systeem leidt sowieso tot aanzienlijke administratieve lasten.’