In het Belastingplan 2021 staan tal van van mooie beloftes. Het belastingstelsel moet eenvoudiger, beter uitvoerbaar en de menselijke maat in acht nemen. Daarnaast moet ook de rechtszekerheid worden verbeterd. Dit is het gevolg van de bevindingen van de commissie-Donner over de rigide en strenge uitvoering van de kinderopvangtoeslag.
Meer ruimte
Maar ook in andere fiscale werkprocessen zijn deze tekortkomingen terug te vinden. Dat ligt doorgaans niet aan de ambtenaren maar aan de strakke regels die zij moeten volgen, schrijft hoogleraar fiscale economie aan de Erasmus Universiteit, Leo Stevens in het FD. Zo is er bijvoorbeeld bij de toepassing van de vermogenstoets in de huurtoeslag, zorgtoeslag en het kindgebonden budget bewust gekozen voor de ‘knock-out-methode’.
Een minimale overschrijding van de vermogensdrempel doet het recht op toeslag volledig vervallen. De rigide uitvoering zit dus in de wetgeving gebakken, aldus Stevens. Wel lijken de fiscale bewindslieden zich nu echt bewust te zijn geworden van de noodzaak van de verbetering.
“Op de werkvloer moet meer ruimte komen om de algemene beginselen van behoorlijk bestuur tot gelding te brengen. Dat betekent dat in het concrete geval de wet door verbreding van de professionele ruimte wordt vertaald in recht. Dat proces moet worden ondersteund door een daarop afgestemde beleidscultuur en permanente educatie”, schrijft de hoogleraar. Van een burger mag natuurlijk dezelfde intentie worden gevraagd.
Eigenwoningregime
Waar een rigide wettelijke bepaling een acceptabele wetstoepassing in de weg kan zitten, is te zien bij een geschil over de uitzendregeling in het eigenwoningregime. Een belastinginspecteur heeft soms nauwelijks de ruimte om tot een passende beslissing te komen. Voor het eigenwoningregime dienst een woning als hoofdverblijf ter beschikking te staan voor de hypotheekrenteaftrek.
Daarbij bestaat een uitzondering voor mensen die door uitzending naar het buitenland tijdelijk hun woning verlaten. Zonder ergens anders inkomsten uit eigen woning te halen. De woning mag niet aan derden ter beschikking worden gesteld. Zolang aan die voorwaarde wordt voldaan, blijft hypotheekrenteaftrek in stand en geldt een verlaagd eigenwoningforfait.
Ouderlijke woning
Zo werd een eigenhuisbezitter vanaf 2011 uitgezonden voor werk naar Turkije en Italië. Zijn echtgenote bleef tot 2014 in de Nederlandse woning wonen en voegde zich in dat jaar bij haar man en liet zich op zijn adres inschrijven. In 2017 keerde beide terug naar hun Nederlandse woning. Hun studerende dochter die sinds 2010 uitwonend was verbleef intussen enkele maanden van 2014 in de ouderlijke woning in afwachting van een stage in Suriname. Zij ontving in die periode geen uitwonende beurs.
Volgens de inspecteur was er sprake van terbeschikkingstelling aan een derde. Er werd niet langer voldaan aan de voorwaarden en dus viel de woning onder het box 3-regime. Met als gevolg dat de bestaande renteaftrek verviel. De rechtbank Zeeland-West-Brabant vond dat te ver gaan. Op grond van de financiële afhankelijkheid van de dochter en de hechte familierelatie was geen sprake van terbeschikkingstelling aan een derde.
Maar in hoger beroep achtte het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch die omstandigheden niet doorslaggevend en gaf de inspecteur alsnog gelijk. Ook in cassatie adviseerde de advocaat-generaal diezelfde richting. Simpelweg omdat de dochter niet meer tot het huishouden van de ouders behoorde. Ook de Hoge Raad zag geen ruimte voor flexibiliteit.
Proportionaliteitsbeginsel
De uitzendregeling mag worden toegepast als kinderen in de woning blijven maar dan moet aan vier strikte voorwaarden worden voldaan. De bewoners zijn de kinderen van de eigenwoningbezitter of zijn/haar partner, ze zijn jonger dan 27 jaar, ze behoorden direct voorafgaand aan de uitzending tot het huishouden van de eigenwoningbezitter en ze wonen gratis.
Dit soort inbreuken op het fiscale rechtsgevoel bij normaal gedrag voeden het bestaande ongenoegen. In gevallen waarin de onaanvaardbare hardheid oproept zou de belastingrechter daarom de bevoegdheid moeten krijgen de afwijzing te toetsen aan het proportionaliteitsbeginsel, aldus hoogleraar Leo Stevens in het FD.