In een reactie op de voorgestelde maatregelen van de Implementatiewet wijziging vierde antiwitwasrichtlijn, laat het Register Belastingadviseurs (RB) weten vooral aandachtspunten te zien op het gebied van reikwijdte, bemiddeling bij verhuur onroerend goed en raadpleging van het UBO-register door instellingen. Sylvester Schenk, directeur fiscale zaken van het RB: “De voorgestelde wijzigingen van de vierde antiwitwasrichtlijn zijn op zich niet groot, maar wel van belang in de praktijk. De reikwijdte van de voorstellen moet nader worden ingevuld. Alleen dan kan iedereen zich aan de wet houden. Ook moet de verhouding tot de Europese regels in het oog worden gehouden.”
Verdere reikwijdte voorkomen
Adjay Pahladsingh (Commissie Wetsvoorstellen RB): “Het RB pleit altijd voor duidelijke en eenduidige regelgeving en het voorkomen van open of onduidelijke normen. Een criterium als ‘in hoofdzaak’ kan namelijk op verschillende manieren worden ingevuld. Belastingwetten kennen het gedefinieerde criterium ‘hoofdzakelijk’ al, misschien is dat een beter criterium om aan te houden. Verder moet goed worden gekeken naar de verhouding tot de richtlijn. Nu wordt namelijk een regeling voorgesteld die een stuk ruimer is dan de Europese richtlijn. Als het niet nodig is, moet een verdere reikwijdte worden voorkomen.”
Bemiddeling bij verhuur onroerende zaken
“Bemiddeling bij verhuur van onroerende zaken moet kennelijk onder de Wwft vallen. De praktijk is echter weerbarstig”, vervolgt Pahladsingh. “Hoe moet bijvoorbeeld worden omgegaan met bemiddeling, waarbij de huurovereenkomst uiteindelijk niet tot stand komt? En geldt de Wwft voor de bemiddelaar, of moet worden gekeken naar iedere afzonderlijke bemiddeling van de bemiddelaar?”
UBO-register nu alsnog verplicht inzien
“Instellingen moeten bij hun cliëntenonderzoek ook vaststellen wie de uiteindelijk belanghebbende (UBO) is. Maar daarbij zijn zij wettelijk niet verplicht om het UBO-register te raadplegen. Het UBO-register geeft overigens ook geen 100% zekerheid of iemand wel de UBO is. Nu wordt echter voorgesteld dat instellingen moeten beschikken over een bewijs van inschrijving van de UBO in het UBO-register. Daarmee worden instellingen nu dus alsnog verplicht gesteld om het UBO-register te raadplegen en eventueel terugmeldingen te doen als zij daarbij stuiten op onjuistheden. Hiermee wordt een konijn uit de hoge hoed getoverd.”