Op Prinsjesdag is het wetsvoorstel ‘Wet beperking liquidatie- en stakingsverliesregeling’ ingediend. Het voorstel is een vervolg op het initiatiefwetsvoorstel ‘Wet aanpassing liquidatie- en stakingsverliesregeling’ uit 2019. Met het wetsvoorstel worden fiscale maatregelen getroffen die langdurig uitstel van verliesneming moeten voorkomen als gevolg van de liquidatie- en stakingsverliesregeling.
Principieel onjuist
Het wetsvoorstel beoogt ook het inperken van de reikwijdte van deze regelingen in de vennootschapsbelasting. Het wetsvoorstel introduceert drie nieuwe voorwaarden voor de toepassing van de liquidatieverliesregeling. Namelijk een kwantitatieve voorwaarde, een territoriale voorwaarde en een temporele voorwaarde. Daarnaast geldt voor de territoriale en kwantitatieve voorwaarde een franchise van 5.000.000 euro.
De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (hierna: de Orde) is van mening dat de territoriale inperking van de liquidatieverliesregeling principieel onjuist is. Daarnaast is de inperking in strijd met de basisgedachte dat de winst van een concern slechts eenmaal wordt belast, aldus de Orde.
Daarbij mag van het kabinet worden verwacht dat belangrijke wijzigingen in fiscale wet- en regelgeving niet een reactie zijn op een bij nader inzien ongewenste uitkomst van legitiem gebruik van de regeling. De wijzigingen zouden moeten worden ingegeven door een fundamentele visie op fiscaliteit in een dynamische wereld.
Voortzettingsbepaling
De Orde stelt dat artikel 13d Wet Vpb 1969 nu steeds ten nadele van het bedrijfsleven wordt herzien. Er zou iets moeten worden gedaan aan de voortzettingsbepaling. Een geringe voortzetting (meer dan 10 procent) torpedeert nu het hele liquidatieverlies. Dat terwijl het liquidatieverlies veelal wordt veroorzaakt door de verliesgevende activiteiten die wel zijn gestaakt.
Een meer proportionele regeling is naar de mening van de Orde op zijn plaats. Bijvoorbeeld waarbij het liquidatieverlies alleen niet aftrekbaar is voor zover er wordt voortgezet binnen concernverband. Zeker omdat in het huidige wetsvoorstel de mogelijkheid om een liquidatieverlies in aftrek te kunnen brengen, drastisch wordt beperkt.
Disproportioneel
Ook wijst de Orde opnieuw op de problemen die optreden bij een verhanging van een verlieslatende deelneming binnen concern. Door een dergelijke verhanging raakt een belastingplichtige het opgeofferde bedrag kwijt. Maar als de deelneming in waarde is gestegen, wordt het opgeofferde bedrag doorgeschoven op grond van artikel 13d lid 6 eerste volzin Wet Vpb 1969.
Volgens de Orde zou ook bij deelnemingen die in waarde zijn gedaald het opgeofferde bedrag doorgeschoven moeten worden. Eventueel misbruik wordt al door de andere leden van artikel 13 en 13d Wet Vpb 1969 bestreden. De huidige regeling werkt uitsluitend eenzijdig in het voordeel van de fiscus en is daarom disproportioneel, aldus de Orde.