De tarieven voor de winstbelasting blijven wereldwijd gestaag dalen, maar de opbrengsten blijven stabiel of nemen zelfs iets toe. Dat komt onder andere doordat ondernemingen de kosten van investeringen steeds minder royaal mogen aftrekken van de belastingen. Dat schrijft het FD op basis van een onderzoek van de Amerikaanse Tax Foundation.
Gemiddeld 68,6% verrekenen
Volgens de fiscale denktank kunnen bedrijven in landen die lid zijn van de OESO gemiddeld 68,6 procent van hun investeringskosten in de loop der jaren verrekenen met de winstbelasting. In 1983 was dat nog 72,5 procent. Dat verklaart waarom overheidsinkomsten uit de winst- en vennootschapsbelasting de afgelopen decennia niet lijden onder de tariefverlagingen van de heffing.
Grote verschillen tussen landen
Uit de studie blijkt verder dat er grote verschillen zijn tussen de 36 Oeso-landen als het gaat om aftrek. In Estland en Litouwen kunnen bedrijven bijvoorbeeld hun investeringskosten volledig verrekenen met de belastingen. Chili staat op de laatste plaats, wat inhoudt dat bedrijven minder dan de helft kunnen verrekenen. Nederland staat met plaats 19 in het midden. Bedrijven krijgen hier 67,3 procent van de kosten van investeringen vergoed door een lagere vennootschapsbelasting.
Economische belang van aftrekbaarheid
Tax foundation benadrukt het economische belang van de fiscale aftrekbaarheid van investeringskosten. Als bedrijven hun kapitaaluitgaven voor een kleiner deel mogen verrekenen, zullen zij minder investeren. Daardoor daalt de productiviteit en lonen van werknemers.
Aftrekbaarheid soorten investeringen
De studie signaleert ook verschillen binnen landen als het gaat om soorten investeringen die verrekenbaar zijn. Uitgaven aan machines genieten fiscaal de meest gunstige behandeling. Deze zijn binnen de Oeso voor 84,3 procent verrekenbaar voor de belasting. Voor gebouwen is dat 76,6 procent en immateriële activa 48,9 procent.