Vermogensrendementsheffing (box 3) op basis van werkelijk rendement, komt voorlopig niet van de grond. In antwoord op Kamervragen geeft staatssecretaris Menno Snel van Financiën aan dat zo’n stelsel verregaande consequenties heeft voor administratieve lasten van burgers, risico’s op belastingontwijking en de uitvoerbaarheid.
Meer tijd nodig
Om die redenen heeft het kabinet meer tijd nodig dan ingeschat in de fiscale beleidsagenda van februari 2018. Daarin schreef de staatssecretaris dat hij in het voorjaar van 2018 de Tweede Kamer zou informeren of het standpunt van het kabinet over een belasting op basis van werkelijk rendement. Die brief is nog niet verstuurd.
Roep om belasting reëel rendement
Er wordt al langere tijd gevraagd om een belasting op basis van het reële rendement. De Bond van Belastingbetalers heeft hier zelfs een procedure voor aangespannen dat uiteindelijk is aangemerkt als een ‘massaal bezwaar’. Bij de invoering van box 3 in 2001 was het uitgangspunt dat particulieren zonder risico 4 procent rendement konden halen. Volgens de bezwaarmakers is 4 procent al jaren niet meer haalbaar.
Veranderingen sinds 2017
Sinds 2017 is de berekening van het fictieve rendement veranderd. Er zijn drie schijven geïntroduceerd, waarbij vanuit wordt gegaan dat er meer rendement op vermogen wordt behaald naarmate er meer vermogen in het spel is. Ook wordt er bij een hoger vermogen vanuit gegaan dat er meer in beleggingen zit, dan dat er gespaard wordt. Bij iedere volgende schijf wordt er daarom een hoger percentage fictief rendement berekend. Daarnaast is het heffingsvrije vermogen per 2018 verhoogt van 25.000 naar 30.000 euro.