Door de lage rente is de heffing op spaargeld in box 3 van de inkomstenbelasting vaak hoger dan de inkomsten uit spaarrekeningen. Waardoor de belastingbetaler zich bestolen voelt. Diezelfde spaarders en beleggers wisten in de 19e eeuw de belasting juist te ontduiken. Toen bleven de inkomsten uit spaargeld en effecten buiten schot.
Hervormingen
Bij de voorlopers werd juist belasting geheven over uiterlijke kenmerken van welstand. Bijvoorbeeld het aantal bedienden in een huishouden of de hoeveelheid ramen en deuren in een huis. In het begin van de 19e eeuw, in de Franse tijd, hervormde de Amsterdamse koopman Alexander Gogel de belastingen zoals Willem Vermeend dat begin deze eeuw deed.
De hervormingen van Vermeend en oud-minister van Financiën Gerrit Zalm zijn echter niets vergeleken met het baanbrekende werk van Gogel. Zo introduceerde hij een nationaal belastingstelsel als minister van Financiën in de semi-onafhankelijke Bataafse Republiek en later onder directe leiding van de Fransen, schrijft het FD.
Daardoor golden voor het eerst in heel Nederland dezelfde belastingen in plaats van een grote hoeveelheid provinciale en stedelijke heffingen. Daarnaast richtte Gogel de Belastingdienst op, om de centrale belastingen op te leggen en te innen. Die taak werd overgenomen van particulieren die voorheen het recht kochten om belastingen te mogen ophalen.
Eerlijke verdeling van de belastingen
In het Historisch Nieuwsblad noemt historicus Geertje Dekkers Gogel de ‘vader van de Belastingdienst’. Zo schrijft ze dat de Amsterdamse koopman streefde naar een eerlijke verdeling van de belastingen, waarbij armen minder hoefden te betalen dan rijken. Zijn belastingwet uit 1805 maakte met dit doel onderscheid tussen noodzakelijke goederen en luxeartikelen. Over luxe was meer belasting verschuldigd.
Over een inboedel tot 500 gulden was bijvoorbeeld geen belasting verschuldigd. Ook de eerste twee haarden van een huis bleven onbelast. En werkpaarden vielen onder een lager tarief dan rij- of koetspaarden. En dus ook voor de venster- of raambelasting gold dat rijken meer betaalden dan armen. Daarbij werd ervan uitgegaan dat de hoeveelheid ramen en deuren in de woningen een afspiegeling was van hun welstand.
Met die in 1812 ingevoerde heffing moest de Nederlandse schuld aan Frankrijk worden afgelost. Maar ook na het aantreden van koning Willem I in 1815 bleef de taks bestaan. En verdween pas weer in 1896.
Eenvoudig
Zo’n venster heffing lijkt misschien eenvoudig, evenals de vermogensrendementsheffing die Vermeend invoerde. Deuren en ramen tellen was in de 18e en 19e eeuw net zo eenvoudig als een forfaitair rendement berekenen op spaargeld en beleggingen om vervolgens de veronderstelde opbrengst te belasten, zoals in box 3 gebeurt.
De keerzijde van die eenvoud in de huidige rendementsheffing is wel dat bij een lage rente het onrechtvaardig uitpakt in de ogen van de belastingbetaler. Bij de vensterbelasting konden huiseigenaren gemakkelijk de dans ontspringen door tijdelijk ramen dicht te maken op het moment dat die werden geteld. Ook verdwenen ramen definitief. De dichtgemetselde vensters zijn nog steeds terug te vinden.
Vriendjespolitiek
In Engeland bestond de vensterbelasting al geruime tijd. Daar was de taks extra gevoelig voor ontduiking omdat de belastingwet verschillend kon worden geïnterpreteerd en de uitvoering aanvankelijk werd overgelaten aan belastingpachters. Door vriendjespolitiek van de parttime belastinginners zorgde ervoor dat de taks in 1851 werd geschrapt. Waarna extra vrijstellingen voor bijvoorbeeld ramen aan werkruimtes weer nieuwe mogelijkheden voor ontduiking boden.
Het grote voordeel van de vensterbelasting was destijds dat belastingautoriteiten geen privéhuizen hoefden te betreden, laat staan dat ze in de portemonnee van belastingplichtigen snuffelden. Of dat mocht, daarover ging in de 19e eeuw het fiscale debat. Dat station is sindsdien gepasseerd, aldus het FD.