Onlangs kreeg de Hoge Raad de vraag voorgelegd of de kosten die de Belastingdienst maakt in verband met het corrigeren van onjuiste aangiften langs privaatrechtelijke weg kunnen worden verhaald op de belastingplichtige of diens adviseur. Het antwoord op die vraag is al jaren bekend, namelijk niet, maar in elke organisatie staat eens in de tien jaar een generatie klaar om dezelfde fouten te maken als haar voorgangster.
Onjuiste aangiften ingediend
De staat probeerde het dus toch maar weer eens, omdat in dit geval sprake was van ‘op grote schaal en systematisch opzettelijk’ indienen van onjuiste aangiften. Het betrof een belastingadviseur die over de jaren 2007 – 2009 onjuiste aangiften ib/ph had gedaan voor bijna 4.000 cliënten. Die ontvingen daardoor belastingteruggaven waarop zij geen recht hadden. In totaal werd bijna 2.000.000 euro uitgekeerd. Dat lijkt veel, maar ik kom grofstoffelijk gesproken niet verder dan een gemiddelde van rond 500 euro per belastingplichtige over een periode van drie jaar, dus pakweg 165 euro per jaar. Om die bedragen in te vorderen werden naheffingsaanslagen opgelegd, met boete. Een deel van de teruggaven kon niet meer worden ingevorderd. Dat doet de indruk ontstaan dat het hier hoofdzakelijk ging om minvermogenden, voor wie de belastingadviseur via wat gesjoemel trachtte een fiscaal voordeeltje te behalen. Dat moest hij echter bekopen met een strafrechtelijke veroordeling wegens oplichting en valsheid in geschrifte.
Vergoeding van ‘geleden schade’
Daarnaast werd de belastingadviseur nog eens jarenlang achter zijn broek gezeten door de Staat der Nederlanden, die vergoeding van ‘geleden schade’ eiste op grond van onrechtmatige daad. Daarbij ging het niet om de belastinggelden die niet meer konden worden teruggehaald, maar om de ‘extra werkzaamheden’ die de ambtenaren van de Belastingdienst hadden moeten verrichten wegens het controleren en corrigeren van de aangiften, vaststellen van de gewijzigde aanslag of opleggen van een navorderingsaanslag. Daarmee zou een bedrag zijn gemoeid van maar liefst 390.000 euro. De staat werd in alle instanties in het ongelijk gesteld. De rechtbank oordeelde dat vergoeding van deze kosten publiekrechtelijk is uitgesloten en dat verhaal langs privaatrechtelijke weg daarom zou neerkomen op een onaanvaardbare doorkruising van de publiekrechtelijke regeling.
Gezond verstand
Daarbij had de Staat het kunnen laten, enerzijds op grond van eerder gewezen jurisprudentie op het gebied van de tweewegenleer en anderzijds gezond verstand. In de Rijksbegroting wordt immers elk jaar een bedrag opgenomen voor de werkzaamheden van de Belastingdienst en de taken die hier moesten worden uitgevoerd behoren tot die werkzaamheden. Dat de Belastingdienst de afgelopen jaren bijna kapot bezuinigd is en dat deze kwestie daarom intern wellicht als extra bezwarend is ervaren, kan uiteraard geen geldig argument zijn. De redenering van de staat dat de Belastingdienst erop moet kunnen vertrouwen dat aangiften correct worden ingediend werd door A-G Wattel in zijn conclusie met de grond gelijk gemaakt: de Belastingdienst moet controleren, niet vertrouwen. Het hof oordeelde dat grootschalige en systematisch opzettelijke fraude die tot extra werkzaamheden heeft geleid geen veroordeling tot schadevergoeding kan opleveren. De Hoge Raad ging hierin mee. De kosten die zijn gemoeid met de uitvoering van kerntaken kunnen niet op belastingplichtigen worden afgewenteld, kwaadwillend of niet.