Begin september heeft het Ministerie van Financiën groots aangekondigd dat de heffing op spaargeld vanaf 2022 fors omlaag gaat. “Mensen met spaartegoeden tot € 440.000 betalen geen belasting meer over hun spaargeld” was de inhoud van persbericht.
De werkelijke inhoud van de aangekondigde wijziging behoeft wel de nodige nuancering. De voorgestelde wijziging heeft namelijk forse gevolgen voor iedereen die andere bezittingen heeft dan spaargeld. Dat geldt ook voor leningen binnen de familie. Aan de hand van rekenvoorbeelden laat ik de effecten zien.
Familiebank
De afgelopen jaren hebben veel ouders hun kinderen geholpen een (eerste) woning aan te kopen. Daarvoor konden de ouders gebruik maken van de eenmalige verhoogde schenkingsvrijstelling van € 100.000, de “jubelton”. Een alternatief was het verstrekken van een lening door de ouders aan het kind. Door de lage rentestand en vaak de wens van ouders om niet direct vermogen over te hevelen naar het kind was dat voor zowel de ouders als het kind een goede oplossing.
Stel dat de ouders een lening verstrekken van € 100.000 tegen 4% rente, dan werkt dat als volgt uit.
Het kind betaalt € 4.000 rente aan de ouders. Die rente is bij het kind aftrekbaar in zijn aangifte inkomstenbelasting tegen toen nog maximaal 52%. Dat levert het kind een teruggave op van
€ 2.080. De ouders moesten over de vordering op het kind 1,2% (30% van 4%) box 3 betalen, dat is € 1.200. Het kind had dus een netto last van € 1.920 (€ 4.000 – € 2.080) en de ouders een rendement van € 2.800 (€ 4.000 – € 1.200).
Door deze financiering te combineren met een jaarlijkse schenking van de ouders aan de kinderen van bijvoorbeeld € 1.920 was de uitkomst helemaal optimaal. De ouders houden een rendement over van 0,88% (€ 2.800 – € 1.920 = € 880) en het kind had na ontvangst van de schenking geen netto lasten.
Beperking aftrek
Het fiscale voordeel van deze familiebank-financiering is sinds 2014 kleiner geworden doordat het tarief, waartegen de hypotheekrente aftrekbaar is, jaarlijks daalt. In 2019 is het tarief 49%. De teruggave voor het kind is dan € 1.960 in plaats van € 2.080. De netto lasten voor het kind zijn daardoor met € 120 gestegen.
In 2023 bedraagt het tarief, waartegen de hypotheekrente aftrekbaar is, naar verwachting 37,05%. De teruggave voor het kind is dan gedaald tot € 1.482. Dat is € 598 minder dan de oorspronkelijke teruggave.
Box 3 heffing
De box 3 heffing is de afgelopen jaren ook gewijzigd. Voor vermogens tot € 100.000 is de heffing lager geworden, voor vermogens boven de € 100.000 hoger. Stel dat de ouders in mijn voorbeeld met hun vermogen boven de € 100.000 zitten, dan is de heffing in 2019 over de vordering op het kind: € 100.000 x 4,451% x 30% = € 1.335. Dat is € 135 meer dan de eerder berekende heffing.
In het voorstel dat in 2022 in moet gaan, gaan de ouders over de vordering op het kind betalen: € 100.000 x 5,33% x 33% = € 1.759. Ten opzichte van de oorspronkelijke situatie is dat € 559 meer.
Conclusie en oplossing
Door de wijzigingen in de afgelopen en toekomstige jaren stijgt de heffing over een lening binnen de familie in mijn voorbeeld uiteindelijk met € 1.157 (€ 598 + € 559). Op een rente van € 4.000 is dat een substantieel bedrag. Dat kan ervoor zorgen dat ouders minder snel geneigd zijn hun kinderen te helpen bij de financiering van een woning en dat starters nog moeilijker een woning vinden.
De ouders kunnen ervoor kiezen de vordering op het kind onder te brengen in een BV. De jaarlijkse heffing over de ontvangen rente is dan vanaf 2021 € 1.515 (15% vpb en 26,9 box 2 heffing) in plaats van de berekende € 1.759, maar het is de vraag of het wenselijk is om voor dat verschil een BV in het leven te roepen. Het zou de wetgever daarom sieren als niet alleen voor spaargeld, maar ook voor overige bezittingen de heffing over het werkelijke rendement plaatsvindt. Met de beschikbare data moet dat technisch mogelijk zijn.