Onlangs kreeg ik van een klant de vraag hoeveel inkomstenbelasting hij moest betalen als hij €100 meer ging verdienen. Mijn antwoord was € 49 terwijl het tarief 38,1% is. Hoe kan dat? Binnen mijn adviespraktijk houd ik mij veel bezig met BTW. De tarieven daarvan zijn heel overzichtelijk: 0%, 9% of 21% en hier en daar een vrijstelling. Ik verbaas mij daarom de afgelopen jaren steeds meer over de wirwar aan tarieven en kortingen in de inkomstenbelasting.
Tweeschijvenstelsel
In het Belastingplan 2019 is ingezet op een wijziging naar uiteindelijk een tweeschijvenstelsel in 2021. Er gelden dan twee tarieven: 37,05% voor een inkomen tot ongeveer € 68.000 en 49,5% voor het inkomen daar boven. Dat klinkt eenvoudig en helder, maar ik wil dat toch wat nuanceren.
Inkomensafhankelijke heffingskortingen
Bij de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn er heffingskortingen in het leven geroepen. Deze heffingskortingen zorgen ervoor dat een aangewezen groep belastingplichtigen een korting ontvangt op de te betalen inkomstenbelasting. De afgelopen jaren zijn deze heffingskortingen steeds meer inkomensafhankelijk geworden, waardoor ze feitelijk werken als een correctie op het geldende tarief.
Arbeidskorting
De arbeidskorting daalt in 2019 vanaf een inkomen van € 34.060 met 6% voor elke extra euro meer inkomen. De arbeidskorting is € nihil vanaf een inkomen van € 90.710. Dat betekent dat iemand die arbeidsinkomen heeft van bijvoorbeeld € 35.000 over elke euro meer die hij meer verdient in 2019, niet 38,1% maar 44,1% inkomstenbelasting betaalt.
Algemene heffingskorting
Iedere belastingplichtige heeft recht op de algemene heffingskorting en die bedraagt in 2019 €2.477. De algemene heffingskorting daalt vanaf een inkomen van € 20.384 met 5,147% voor elke extra euro meer inkomen. De algemene heffingskorting is € nihil vanaf een inkomen van
€ 68.507. De persoon met een inkomen van € 35.000 betaalt dus niet 44,1%, maar zelfs 49,247% over elke euro die hij meer verdient. Dat is een verschil van 11,147% met het tabeltarief van 38,1%!
Ouderenkorting
Tot en met 2018 hebben belastingplichtigen die de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt hadden recht op een ouderenkorting van ruim € 1.400. Boven een inkomen van € 36.346 viel dat bedrag ineens terug naar € 72. Dat leverde met name bij inkomens rond die grens situaties op waarbij een klein bedrag bijverdienen een fors negatief effect had. Vanaf 2019 geldt voor de ouderenkorting daarom een afbouw van 15% vanaf een inkomen van € 36.783 naar € nihil bij een inkomen van €47.423. Goed nieuws voor mensen die een inkomen hebben dat net boven het grensbedrag ligt, maar hierdoor komt er wel een inkomensafhankelijke regeling bij.
Uitkomst is een verrassing
Ik krijg regelmatig van klanten de vraag hoeveel inkomstenbelasting zij ongeveer moeten betalen over het inkomen dat zij hebben. Waar ik de nodige jaren geleden mij er nog wel aan waagde daarvan op de achterkant van een bierviltje een schatting te maken, doe ik dat niet meer. Door het effect van de heffingskortingen ervaar ik de inkomstenbelasting zelfs als fiscalist als een soort black box waarvan de uitkomst altijd een verrassing is, zeker als ik de gevolgen voor toeslagen meetel. Ik hoop dat de aangekondigde grondige wijziging van het belastingstelsel het overzichtelijker en duidelijker maakt.