Het vertrouwensbeginsel is een belangrijk, wellicht wel het belangrijkste, algemene beginsel van behoorlijk bestuur. Zo ook in het belastingrecht.
In het belastingrecht komt het vertrouwensbeginsel er in het kort op neer dat een belastingplichtige in zijn relatie tot de Inspecteur of de Ontvanger van de Belastingdienst erop mag vertrouwen dat deze niet zomaar eenzijdig op zijn handelen of nalaten terug mag komen. Het vertrouwensbeginsel kan de Inspecteur of de Ontvanger ertoe verplichten om te handelen conform het vertrouwen dat door zijn gedragingen bij de belastingplichtige is gewekt. In de praktijk leidt de toepassing van het vertrouwensbeginsel tot een gunstiger uitkomst dan uit de wettelijke regeling normaliter zou volgen.
Mate van bescherming
Uit oude rechtspraak volgt dat niet bij elk gewekt vertrouwen dezelfde mate van bescherming wordt gegeven. Ook de wijze waarop de inspecteur zich heeft uitgelaten bepaalt of vertrouwen bij de belastingplichtige is gewekt.
Of aan een belastingplichtige een beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt wordt bepaald aan de hand van drie stappen:
- Kan de uitlating en/of gedraging waar de belastingplichtige zich op beroept gekwalificeerd worden als een toezegging?
- Was degene die de uitlating deed of de gedraging verrichte daartoe bevoegd of kan diens schijn van bevoegdheid aan het bevoegde bestuursorgaan worden toegerekend?
- Vervolgens dient nog een belangenafweging plaats te vinden in de situatie dat op grond van de eerste twee stappen gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt: de belangen van de vertrouwende belastingplichtige moeten worden afgewogen ten opzichte van de belangen van derden en het algemeen belang. Staan de belangen van derden (en het algemeen belang) in de weg aan de nakoming van de toezegging?
Voor rekening van de belastingplichtige
Uit een uitspraak van de Hoge Raad van 26 september 1979 (ECLI:NL:HR:1979:AM4918) blijkt dat het risico van onjuiste inlichtingen door de Belastingdienst normaliter voor rekening van de betrokken belastingplichtige blijft. Daarop maakte de Hoge Raad uitzondering als aan twee voorwaarden was voldaan:
- Indien de inlichtingen niet zo duidelijk in strijd zijn met een juiste wetstoepassing dat de betrokken belastingplichtige redelijkerwijs die onjuistheid had kunnen en moeten beseffen;
- Indien de belastingplichtige op basis van die onjuiste inlichtingen een handeling heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting dient te betalen, maar daarenboven schade lijdt, die dus niet gelegen kan zijn in hetgeen bij een juiste toepassing van de wet moet worden geheven.
Dat laatste vereiste wordt ook wel het dispositievereiste genoemd.
Ruimere toepassing vertrouwensbeginsel
In een recent arrest van 5 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1654) heeft de Hoge Raad de hiervoor vermelde uitzondering herzien en een ruimere toepassing gegeven aan het vertrouwensbeginsel. In het kort waren de feiten in die zaak als volgt:
Belastingplichtige in deze zaak twijfelt of hij een lijfrenteverzekering voortijdig moet afkopen. Uit de inhoud van de website van de Belastingdienst begrijpt belastingplichtige dat hij geen revisierente bij afkoop zou zijn verschuldigd. Achteraf blijkt dit niet te kloppen. Belastingplichtige beroept zich in de daaropvolgende belastingprocedure op het vertrouwensbeginsel.
Uit de hiervoor genoemde eerdere rechtspraak volgt dat het beroep op het vertrouwensbeginsel alleen kan slagen, indien de revisierente kan worden aangemerkt als “daarenboven geleden schade”. Het Hof meende dat de revisierente als “daarenboven geleden schade” moet worden aangemerkt en dus om die reden aan het dispositievereiste is voldaan en het beroep op het vertrouwensbeginsel dus slaagt.
De Hoge Raad vindt echter, anders dan het Hof, dat revisierente niet als “daarenboven geleden schade” kan worden aangemerkt. Toch laat de Hoge Raad de uitspraak van het Hof in stand en herziet het zijn jurisprudentie over het vertrouwensbeginsel bij onjuiste inlichtingen door de Belastingdienst.
Risico van onjuiste informatie
Volgens de nieuwe lijn van de Hoge Raad is een succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel ook mogelijk voor belastingplichtigen die op basis van onjuiste informatie een handeling hebben verricht (of nagelaten) ten gevolge waarvan een hoger bedrag van hen wordt geheven dan zij op basis van die informatie meenden als gevolg van die handeling te moeten betalen. De Hoge Raad vindt dat een doeltreffende rechtsbescherming tegen inbreuken op het vertrouwensbeginsel het rechtvaardigt dat het meerdere niet van de belastingplichtige mag worden geheven.
Met dit arrest van de Hoge Raad komt het risico van onjuiste informatie door de Belastingdienst, waar de belastingplichtige te goeder trouw op afgaat, wat mij betreft terecht bij de Belastingdienst te liggen.
A. Laghmouchi, Advocaat – belastingkundige bij L&I Advocaten
Meer lezen over dit onderwerp bezoek dan onze online kennisbank, Nextens Naslag.