De woonplaats van een (potentieel) belastingplichtige speelt op verschillende manieren een belangrijke rol in het belastingrecht.
Bij de vraag of en in hoeverre een (rechts-)persoon in Nederland belastingplichtig voor de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting, is de fiscale woonplaats van die (rechts-)persoon relevant. Als de fiscale woonplaats in Nederland ligt, reikt de belastingplicht in beginsel uit tot het wereldinkomen terwijl de belastingplicht normaliter beperkt is tot Nederlandse bronnen als de fiscale woonplaats buiten Nederland ligt.
De woonplaats van een (rechts-)persoon is ook bij andere belastingen relevant. Voor de vraag of over een (internationale) transactie Nederlandse btw verschuldigd is, gelden in de omzetbelasting plaats van dienst-regels. De woonplaats van de dienstverrichter of de afnemer van de dienst is dan vaak bepalend voor de vraag of Nederlandse btw verschuldigd is. Ook voor de heffing van dividendbelasting of bronbelasting op renten of royalty’s, dan wel van loonbelasting of premies voor de volksverzekeringen en schenk- of erfbelasting is de fiscale woonplaats een relevante factor.
Ook het belang van de fiscale woonplaats bij de toepassing van belastingverdragen en de toewijzing en verdeling van heffingsrechten op grond van die belastingverdragen dient niet te worden vergeten. De fiscale woonplaats is ook relevant bij de reikwijdte van de (automatische) uitwisseling van inlichtingen, zoals die op grond van DAC 6.
Om dergelijke redenen is het dan ook goed om de ontwikkelingen met betrekking tot de fiscale woonplaats op de voet te blijven volgen. Te meer nu er regelmatig (vooral in de rechtspraak) nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de fiscale woonplaats zijn.
Als voorbeeld kan de uitspraak van de rechtbank Zeeland – West – Brabant van 21 april 2022 (ECLI:NL:RBZWB:2022:2156) worden genoemd. In deze uitspraak kwam onder meer het onderwerp van de fiscale woonplaats aan bod. In de casus die zich voor deze rechtbank voordeed werkte de betreffende persoon met ingang van het jaar 2012 als statutair bestuurder van een bedrijf op grond van een overeenkomst van opdracht. Hij kreeg voor deze werkzaamheden een managementvergoeding van dat bedrijf. Daarnaast werkte hij als werknemer, namelijk als CFO, voor een dochtervennootschap van dat bedrijf waarvoor hij een salaris en overige vergoedingen (zogeheten RSU’s) ontving. Initieel was het de verwachting dat hij ongeveer 80% van de werkweek voor de dochtervennootschap en groepsmaatschappijen zou werken en de resterende 20% als bestuurder van het bedrijf.
Enige tijd nadat het bedrijf in 2014 zijn hoofdkantoor naar Nederland had verplaatst, verhuisde de man, namelijk op 18 april 2016, ook naar de nieuwe vestigingsplaats van het bedrijf in Nederland. Tot aan zijn verhuizing naar Nederland had de man van de dochtervennootschap een aanzienlijk salaris van bijna 1 miljoen euro ontvangen. Met de inspecteur ontstond vervolgens een geschil over de vraag of de man over heel 2016 als fiscaal inwoner van Nederland moest worden aangemerkt en of Nederland over de inkomsten die de man tot 18 april 2016 had genoten inkomstenbelasting mocht heffen.
De inspecteur beargumenteerde dat het feit dat de man de Nederlandse nationaliteit had en hem in Nederland een huis ter beschikking stond, maakten dat hij al vóór zijn verhuizing een duurzame band met Nederland onderhield. Daar kwam volgens de inspecteur bij dat de man ook nog een verzekering en een auto in Nederland had en zijn kinderen uit een eerder huwelijk in Nederland woonden.
De rechtbank oordeelde echter anders. De rechtbank overwoog dat de man tot aan zijn verhuizing naar Nederland ook in de vestigingsplaats van het bedrijf werkte en daar ook woonde. De rechtbank overwoog verder onder meer dat de woning in Nederland eigendom was van de echtgenote (van de man) die daar zelf niet woonde en dat zij ook niet met de man was meeverhuisd. Dat de kinderen uit een eerder huwelijk van de man in Nederland woonden was voor de rechtbank onvoldoende. Voor het salaris dat tot 18 april 2016 als CFO was verdiend, mocht Nederland sowieso op grond van het verdrag niet heffen.
De fiscale woonplaats is een belangrijk onderwerp in het belastingrecht. Deze uitspraak laat zien dat de bepaling van de fiscale woonplaats een sterk feitelijk vraagstuk vormt met grote gevolgen. Het is dan ook zaak de ontwikkelingen op dit onderwerp te blijven volgen en in een concrete zaak de feiten kritisch te onderzoeken en te beoordelen.
A. Laghmouchi
Advocaat – belastingkundige
Meer lezen over de woonstaat en belasting tussen landen? Bezoek dan onze online kennisbank, Nextens Naslag.