In het Belastingplan 2019 is aangekondigd dat de btw-vrijstelling voor sport uitgebreid wordt. Die wijziging zat er al enige tijd aan te komen, maar de exacte invulling van het wetsvoorstel is toch nog verrassend. Voor iedereen die betrokken is bij amateursport heeft de wijziging een grote impact.
Achtergrond
In Nederland geldt op dit moment dat het gelegenheid geven tot sportbeoefening alleen is vrijgesteld van btw als dat aan leden van bijvoorbeeld een sportvereniging gebeurt. Als de vereniging andere personen laat sporten, dan is dat belast met btw. Ook het in gebruik geven van een sportaccommodatie aan een vereniging of anderen door de exploitant is belast met (nu nog 6%) btw.
Aftrekrecht bij investeringen
Dat het gelegenheid geven tot sportbeoefening aan niet-leden belast is met btw zorgt er ook voor dat de btw op de investeringen (deels) is terug te vragen. De kosten voor de bouw of het onderhoud is meestal belast met 21% btw, terwijl de exploitant over de opbrengsten 6% btw moet afdragen. Dat heeft er in het verleden voor gezorgd dat veel structuren zijn opgezet om gebruik te maken van het aftrekrecht.
Noodzaak tot aanpassing
Eind 2013 heeft Hof van Justitie geoordeeld dat de vrijstelling ook van toepassing moet zijn als niet-leden komen sporten bij een sportvereniging of andere sportinstelling, als er maar geen winst beoogd wordt. Dat betekende dat de Nederlandse vrijstelling te beperkt was. Omdat de financiële gevolgen voor de amateursport fors zijn, heeft de wetgever tot dit jaar gewacht met de noodzakelijke aanpassing van de Nederlandse wet.
Voorgestelde wijziging
In de fiscale wereld werd verwacht dat de wijziging met name van toepassing zou zijn op stichtingen en verenigingen die accommodaties exploiteren. Meer professionele organisaties die grotere en meer sportaccommodaties exploiteren vanuit de rechtsvorm van een B.V. of N.V. zouden naar verwachting belast blijven, omdat zij winst beogen. Op 18 september jl. bleek echter dat het wetsvoorstel veel breder is ingestoken. Het begrip winst beogen is namelijk gedefinieerd als kortgezegd het daadwerkelijk behalen van overschotten als alle eventuele financiële compensatie door de overheid buiten beschouwing wordt gelaten. Ik vraag mij af of deze voorwaarde wel in lijn is met de rechtspraak van het Europese hof.
Gevolgen
Deze bredere toepassing van de vrijstelling betekent dat zelfs grote instellingen als Sportfondsen wel eens kunnen kwalificeren als niet winst beogend. Het gevolg is dat de sportinstelling geen btw meer over de ontvangsten uit de sportactiviteit hoeft af te dragen. De keerzijde is dat zij de btw op de investeringen en onderhoudskosten niet meer terug kan vragen. Per saldo is dit voor alle amateursportinstelling in Nederland een fors financieel nadeel. Dat wordt (deels) gecompenseerd door een subsidieregeling voor gemeenten en sportinstellingen met een totaal budget van € 239 miljoen (€ 152 miljoen voor Gemeenten en € 87 miljoen voor sportinstellingen). Er is nog de nodige onduidelijkheid over deze subsidieregeling en met een deadline van 1 december a.s. voor gemeenten en 1 januari a.s. voor sportinstellingen dringt de tijd.
Conclusie
Na het doorrekenen van de gevolgen van de voorgestelde wijzigingen voor enkele sportinstelling is mijn conclusie dat de verruiming van de btw vrijstelling er zeer zeker niet voor gaat zorgen dat sporten voordeliger wordt. Met de toenemende aandacht voor het belang van bewegen voor iedereen zou een heroverweging van het begrip winst beogen op zijn plaats zijn.