Niet iedereen is blij met het onlangs aangekondigde Amerikaanse voorstel voor een wereldwijd minimumtarief voor de winstbelasting. Voor ontwikkelingslanden is het namelijk helemaal niet zo’n positieve maatregel. Dat zegt universitair hoofddocent Irma Mosquera Valderrama. Het is een opvallend geluid omdat tot nu toe vrijwel enkel positief werd gereageerd op de voorstellen van de regering-Biden.
Sceptisch geluid
De landen die jaren aan het onderhandelen zijn over internationale belastingafspraken zijn erg blij met het initiatief. Ze willen dat de multinationals ook belasting afdragen in de landen waar ze omzet behalen. Maar ook veel NGO’s die zich inzetten voor de bestrijding van belastingontwijking zijn blij met de ontwikkeling, schrijft het FD.
Mosquera Valderrama is daarentegen sceptisch. Een minimumtarief helpt ontwikkelingslanden namelijk niet om aantrekkelijk te zijn voor buitenlandse investeringen. De Colombiaanse jurist, werkt aan de de Universiteit van Leiden waar ze onderzoek doet naar hoe ontwikkelingslanden omgaan met internationale afspraken die zijn bedoeld om uitholling van de grondslag voor winstbelasting en schuiven met winsten tegen te gaan.
Buitenlandse investeringen
Onder leiding van de Oeso, de club van rijke landen, en in opdracht van de G20 zijn hierover afspraken gemaakt. Het gaat om het zogeheten Beps-project. Het veelgehoorde argument is dat juist de ontwikkelingslanden worden geraakt door de belastingontwijking door multinationals. Mosquera Valderrama ontkent niet dat de landen er last van hebben maar benadrukt dat ze ook belastingvoordelen moeten kunnen bieden om buitenlandse investeringen aan te trekken.
‘De return on investment is in sommige landen te laag om meteen vanaf het begin 21% belasting te kunnen betalen’, zegt zij over het minimumtarief dat de Amerikaanse regering voorstelt. Ze erkent dat er wel goed moet worden gekeken naar transparantie. Het is vanwege corruptie vaak lastig te zien bij de belastingvoordelen terechtkomen.
Probleem van de rijke landen
‘Ik zeg niet dat je niets moet doen, maar ontwikkelingslanden moeten de mogelijkheid houden om vrijstellingen te kunnen geven voor bepaalde zones of sectoren die belangrijk zijn om de economische ontwikkeling op gang te brengen. De belasting kan eerst laag zijn en later worden verhoogd.’ Het probleem dat de regering-Biden en de Oeso afvangen met het minimumtarief is meer een probleem van de rijke landen dan van de arme landen stelt de juriste.
Biden wil in eigen land het tarief verhogen naar 28%. Een internationaal minimumtarief is dus handig om te voorkomen dat de Amerikaanse bedrijven uitwijken naar andere landen. Met een minimumtarief krijgt Biden de Europeanen mee omdat ze een beetje belasting mogen heffen over de winsten van vooral de big-techbedrijven. De ontwikkelingslanden zijn nog bezig met het invoeren van de vorige Beps-maatregelen. Daarbij hebben ze geen hoofdkantoren van multinationals en kunnen dus geen winstbelasting heffen, aldus het FD.