De rechtbank oordeelt dat heffing van BPM (belasting van personenauto’s en motorijwielen) over de CO2-uitstootwaarde volgens de WLTP-methode niet in strijd is met Europees recht. De rechtbank komt tot die conclusie, omdat al in Nederland rondrijdende auto’s niet anders worden behandeld dan uit het buitenland geïmporteerde auto’s.
Verschillend behandeld
Eiseres voerde in de zomer van 2019 2 auto’s in vanuit Italië. Deze voertuigen werden in Italië in maart 2019 toegelaten tot de weg. De uitstootwaarde is bepaald door middel van de zogeheten WLTP-methode. Die is voor bestaande modellen per 1 september 2018 in de plaats gekomen van de NEDC-methode. Tijdens een overgangsperiode wordt de WLTP-waarde teruggerekend naar een NEDC-waarde. Uit de vergelijking met 2 auto’s die verder gelijk zijn aan de auto’s van eiseres bleek dat deze terugrekening leidde tot een hogere CO2-waarde.
De BPM is daardoor hoger dan bij meting op grond van de NEDC-methode. Zelfs nadat de WLTP-methode verplicht is voorgeschreven, kon voor een beperkt aantal auto’s (restvoorraad) nog de NEDC-methode worden gehanteerd, waardoor 2 technisch gelijke auto’s voor de BPM verschillend worden behandeld. Eiseres kon zich hier niet in vinden en stapte daarom naar de rechter.
Niet in strijd met Europees recht
De rechtbank oordeelt dat dit niet in strijd is met het Europese recht. Het gaat om de toepassing van artikel 110 van het Verdrag met betrekking tot de Werking van de Europese Unie (VWEU). Op grond daarvan mag een ‘nationaal’ product bij de belastingheffing niet worden bevoordeeld ten opzichte van een gelijksoortig product uit een andere EU-lidstaat. Het enkele feit dat er mogelijk op de Nederlandse markt dezelfde soort auto’s zijn waarvoor minder BPM is geheven levert niet zonder meer strijd met artikel 110 VWEU op. Er wordt bij de overgangsregeling geen onderscheid gemaakt tussen Nederlandse auto’s en auto’s uit andere EU-lidstaten.
Hantering van de lagere uitstootwaarde voor de restantvoorraad leidt daarom niet specifiek tot een hogere belasting op ingevoerde auto’s. Het is mogelijk dat een fabrikant ervoor kiest om de restantvoorraad voor een groot deel in Nederland te verkopen, maar dat maakt het oordeel niet anders omdat artikel 110 VWEU gaat over het gedrag van de consument. Die kan ook in een andere EU-lidstaat een auto vinden die behoort tot de restantvoorraad en betaalt bij import van die auto dus minder BPM.