Het voortvarendheidsvereiste speelt een belangrijke rol bij het gebruik van de verlengde navorderingstermijn door de Belastingdienst. Deze termijn van twaalf jaar, bedoeld voor het navorderen van buitenlands inkomen en vermogen, mag alleen worden toegepast als de inspecteur voortvarend te werk gaat. Wat we verstaan onder het voortvarendheidsvereiste bespreken we in dit artikel. Tevens kijken we naar de kaders van de voortvarendheidseis, recente jurisprudentie en de praktische implicaties.
De inspecteur kan op grond van artikel 16 AWR (Algemene wet inzake rijksbelastingen) in principe vijf jaar lang navorderen. Indien sprake is van – kort gezegd – inkomens- en/of vermogensbestanddelen die in het buitenland worden gehouden of zijn opgekomen, is die termijn niet vijf, maar zelfs twaalf jaar.
Deze verlengde navorderingstermijn van twaalf jaar voor alleen buitenlands inkomen, is echter discriminerend ten opzichte van binnenlandse situaties. Dat is in strijd met het EU recht. Uit het Europese recht vloeit daarom de zogeheten voortvarendheidseis voort1 .
Dit houdt in dat het de inspecteur niet is toegestaan de verlengde twaalfjaarstermijn voor navordering te gebruiken indien de Belastingdienst niet voortvarend te werk is gegaan nadat het een aanwijzing van het bestaan van in het buitenland opgekomen of aangehouden inkomsten of vermogen heeft verkregen.
Wanneer handelt de inspecteur niet voortvarend?
Uit meerdere arresten van de Hoge Raad volgt, dat indien de inspecteur meer dan zes maanden onverklaarbaar stil heeft gezeten, er géén sprake is van voortvarend handelen2. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat twee relevante periodes een rol spelen bij de voortvarendheidseis en dat de zesmaandentermijn betrekking heeft op alle fasen waarin de inspecteur voortvarend te werk moet gaan.3
Begin en eind van de eerste periode
De eerste periode betreft de periode vanaf het moment dat de inspecteur informatie heeft gekregen waaruit volgt dat een belastingplichtige over (niet aangegeven) buitenlands vermogen beschikt. Deze periode eindigt op het moment dat de inspecteur alle inlichtingen heeft verkregen die nodig zijn voor het bepalen van de verschuldigde belasting. Binnen die periode moet de inspecteur voortvarend te werk gaan met het vergaren van gegevens en inlichtingen.
Navorderingsaanslag moet binnen 6 maanden bekend gemaakt worden
De tweede periode vangt aan op het moment waarop de inspecteur alle benodigde gegevens bezit om een aanslag op te kunnen leggen tot het moment van het opleggen van de aanslag. Het komt erop neer dat de inspecteur binnen zes maanden de navorderingsaanslag bekend moet maken4. Indien de inspecteur bijvoorbeeld op 1 januari 2025 over alle benodigde gegevens beschikt om een navorderingsaanslag 2017 op te leggen, dan dient dus vóór 1 juli 2025 van dit jaar de aanslag te worden opgelegd.
De gevolgen
Wat zijn de gevolgen als blijkt dat de inspecteur heeft ꞌstilgezetenꞌ en de aanslag toch ná 1 juli 2025 wordt opgelegd? In dat geval heeft de inspecteur niet voortvarend gehandeld, hetgeen leidt tot vernietiging van de navorderingsaanslag IB 2017 (en de eventueel daarbij opgelegde boete).
Een recent voorbeeld
Een recent voorbeeld betreft een op 14 november 2024 gepubliceerde uitspraak van Rechtbank Noord-Holland5. In die zaak ging het om een belastingplichtige die zijn Duitse bankrekeningen niet had opgegeven. Op 26 oktober 2017 ontving de inspecteur in het kader van gegevensuitwisseling informatie over die bankrekeningen. De inspecteur heeft vervolgens besloten de bankrekeningen op te nemen in de vooraf ingevulde aangifte 2017 zonder vermelding van de saldi.
Pas in februari 2020 heeft de inspecteur vragen gesteld aan de belastingplichtige over de voorgaande jaren. Op 27 maart 2021 en 7 april 2021 worden de navorderingsaanslagen 2008 tot en met 2015 met toepassing van de verlengde navorderingstermijn opgelegd.
De inspecteur stelde zich in de procedure op het standpunt dat pas na het verzoek om informatie van 12 februari 2020 duidelijk werd dat de belastingplichtige ook al vóór 31 december 2016 deze bankrekeningen aanhield en dat mitsdien voortvarend was gehandeld bij het opleggen van de correcties over de jaren 2008 tot en met 2015.
De belastingplichtige stelde zich echter op het standpunt dat niet voortvarend was gehandeld door de inspecteur. Volgens de rechtbank heeft de inspecteur, door geen vragen te stellen aan de belastingplichtige over de buitenlandse bankrekeningen na ontvangst van de renseignementen uit Duitsland, onvoldoende voortvarend gehandeld.
Het feit dat de belastingplichtige niet de juiste bedragen heeft aangegeven in zijn aangifte IB 2017 doet hier volgens de rechtbank niets aan af. Volgens de rechtbank bestond een dusdanige discrepantie tussen de aangegeven banksaldi en de gerenseigneerde banksaldi dat een verzoek om informatie van de inspecteur voor de hand lag. Dat de inspecteur vanaf het moment van het eerste verzoek om informatie niet langer dan zes maanden heeft stil gezeten, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat sprake is van voortvarend handelen. Dit verklaart immers niet waarom verweerder niet al in 2017 nadere informatie bij de belastingplichtige heeft opgevraagd. De inspecteur heeft daarom niet aan de voortvarendheidseis voldaan hetgeen betekent dat de navorderingsaanslagen 2008 tot en met 2015 integraal worden vernietigd. Dit brengt mee dat ook de vergrijpboetes over die jaren van tafel zijn.
Conclusie
Duidelijk is dat voortvarend handelen door de inspecteur van groot belang is. Zodra een signaal wordt ontvangen moet de inspecteur daarmee voortvarend aan de slag gaan. Voor de adviseur kan het nuttig zijn om, ingeval de inspecteur gebruik maakt van de verlengde navorderingstermijn, het startmoment van het onderzoek te achterhalen alsmede de werkzaamheden die de inspecteur heeft verricht tot het moment dat de aanslag is opgelegd. In een procedure tegen de navorderingsaanslag kan namelijk wellicht succesvol een beroep op het voortvarendheidsvereiste worden gedaan.
Carole Perraud is advocaat bij De Bont Advocaten en schrijft regelmatig over fiscale zaken voor nextens.nl
- Passenheim-Van der Schoot- arrest, HvJ EG 11 juni 2009, ECLI:EU:C:2009:368. ↩︎
- HR 26 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9092, HR 27 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:717 en HR 1 mei 2015 ECLI:NL:HR:2015:1105. ↩︎
- HR 1 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1105. ↩︎
- HR 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:555. ↩︎
- Rb Noord-Holland, 4 juli 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:8544. ↩︎
De Fiscale Kalender 2025
Wil jij het overzicht over alle belangrijke fiscale deadlines?