De Hoge Raad heeft recentelijk richtlijnen vastgesteld met betrekking tot de situatie waarin de Belastingdienst terugkomt op een eerdere beslissing, en of dit ten koste gaat van de rechtszekerheid voor de belastingbetaler. Het blijkt dat zelfs een beschikking die volgens de wet niet herzien kan worden, geen onvoorwaardelijke garantie biedt voor de belastingplichtige.
Verrekenbaar verlies van €2 miljoen
Het arrest van de hoogste belastingrechter betrof een beschikking waarin de Belastingdienst had vastgesteld dat er in 2010 sprake was van een fiscale eenheid tussen een groothandel in bouwmaterialen en een dochterbedrijf dat deelnam aan de aankoop van een zeeschip via een scheepvaart-cv. Naast de groothandel had nog een derde partij een aandeel in de dochteronderneming.
Binnen een fiscale eenheid worden winsten en verliezen tussen bedrijven verrekend voordat zij belasting verschuldigd zijn aan de Belastingdienst. In 2010 pakte deze onderlinge verrekening voordelig uit voor de bouwmaterialenhandelaar. Het dochterbedrijf, betrokken bij de aankoop van een zeeschip van ruim €20 miljoen, schreef €3 miljoen af op deze investering. Hierdoor resulteerde er, na deze afschrijving, een verrekenbaar verlies van €2 miljoen in de belastingaanslag voor de fiscale eenheid, ondanks de behaalde winst van €1 miljoen dat jaar.
Boekenonderzoek
Scheepvaart-cv’s genoten destijds populariteit vanwege onbedoelde fiscale voordelen. In 2015 voerde de Belastingdienst echter een boekenonderzoek uit, waaruit bleek dat de groothandel nooit het economisch eigendom van zijn dochterbedrijf had gehad. Een vooraf gemaakte afspraak om de aandelen in de dochter tegen een vaste prijs van €1 te verkopen aan de mede-eigenaar, weerhield de erkenning van een fiscale eenheid, aangezien het economisch eigendom van minstens 95% van de aandelen vereist is. Als gevolg hiervan legde de fiscus een navorderingsaanslag op, gebaseerd op een winst van €1 miljoen in 2010.
Ondermijnen rechtszekerheid
Nadat de groothandel bezwaar had aangetekend en de Belastingdienst dit niet honoreerde, ging de groothandel naar de rechter. De rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde in het voordeel van de Belastingdienst, maar in hoger beroep bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch trok de dienst aan het kortste eind.
Het gerechtshof oordeelde dat de wet de Belastingdienst geen mogelijkheid biedt om een beschikking waarin wordt bevestigd dat er sprake is van een fiscale eenheid, ten nadele van de belastingplichtige te herzien. Het hof benadrukte dat zonder een duidelijke wettelijke basis een herziening de rechtszekerheid voor belastingplichtigen zou ondermijnen. De enige uitzondering die het hof maakte, is als de belastingbetaler de fiscus opzettelijk heeft misleid, wat in het geval van de groothandel niet het geval was volgens de uitspraak van het gerechtshof.
Terug naar gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
De Hoge Raad, waar de staatssecretaris van Financiën in cassatie ging, hanteert nu ruimere criteria voor de Belastingdienst om een eerdere beslissing over een fiscale eenheid te heroverwegen. Als niet aan de vereisten voor zo’n eenheid is voldaan, hoeft de Belastingdienst de fiscale gevolgen voor de belastingplichtige niet te verbinden, zo stelt de Raad.
Het intrekken of herzien van een beschikking is dan niet noodzakelijk, zoals blijkt uit het arrest. Met deze aanzienlijke verruiming van het speelveld voor de Belastingdienst heeft de Hoge Raad de zaak van de groothandel en de scheepvaart-cv terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, aldus het FD.