De Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) heeft met een brief aan minister Kaag van Financiën gereageerd op het huidige voorstel voor de nieuwe Wet toekomst accountancysector. Na de consultatie van de conceptwet in 2021 bleek dat niet alle aanbevelingen van de Commissie toekomst accountancysector (Cta) zijn overgenomen. Dat is reden voor de beroepsorganisatie om opnieuw te reageren op het wetsvoorstel.
Schaarste
“Daarnaast kijken wij als sector uiteraard vooruit en is het van belang dat wetgeving en de praktijk goed op elkaar aansluiten”, aldus de NBA. Daarom doet de beroepsorganisatie aan de minister een aantal suggesties voor de toekomstige wetgeving.
Zo vraagt de NBA, gezien de schaarste in de markt van accountants, aandacht voor de vele regelingen die betrokkenheid van een accountant vragen, met name in de publieke sector. Zoals controleprotocollen voor het vaststellen van de rechtmatigheid van uitgaven. “Een minder stringente toepassing van de desbetreffende regelgeving zou bijdragen aan de effecten van de schaarste, waaronder het weigeren of afstoten van reguliere klanten”, aldus de NBA.
De beroepsorganisatie wijst daarbij op wettelijke regelingen die om een aan assurance verwante opdracht vragen, maar die toch dwingen tot uitvoering door een accountant ‘met aantekening’, zoals de TVL-regeling. Dat kan maken dat een mkb-ondernemer naar een andere accountant moet gaan, omdat in de regelgeving niet is geanticipeerd op veranderingen in de opleiding. “Dit lijkt ons geen goede ontwikkeling voor het beroep, maar ook niet voor de regeldruk en het maatschappelijk verkeer”, meent de NBA.
Verantwoordingsketen
Een eerdere aanbeveling, op basis van extern onderzoek, om voor ondernemingen een Verklaring Omtrent Risicobeheersing (VOR) in te voeren, is door het ministerie neergelegd bij de Monitoring Commissie Corporate Governance Code. Die heeft zo’n VOR echter niet opgenomen in de actualisatievoorstellen voor de code en een volgende herziening kan zomaar zes jaar duren.
Daarom pleit de NBA voor wettelijke verankering van de VOR, door de bestaande bestuursverklaring te onderbouwen met een uniform normenkader en een intern evaluatieproces.
Fraude en continuïteit
In de wet is weinig geregeld ten aanzien van de verslaggeving van bedrijven over het risico op fraude en corruptie, stelt de NBA in de brief. Fraude en corruptie zien bedrijven vaak niet als grootste risico’s, waardoor rapportering daarover achterwege blijft. “Dit kan de accountant belemmeren om in de controleverklaring wel transparant te rapporteren over bijvoorbeeld corruptierisico’s en werkzaamheden die hieraan zijn verricht, omdat de accountant dan met nieuwe informatie naar buiten treedt.”
Daarom vindt de beroepsorganisatie het effectiever als de wetgever rapportering over frauderisicobeleid, daadwerkelijke fraude, corruptie en genomen maatregelen door bedrijven verplicht stelt. “Hierdoor kan de accountant ook in alle gevallen transparant rapporteren.”
Omdat continuïteit van ondernemingen in de huidige onzekere tijd niet vanzelfsprekend is, zou een gecontroleerde organisatie ook zelf een uitspraak kunnen doen over de continuïteit en toekomstbestendigheid in het bestuursverslag (‘viability statement’). “Slechts de vinger wijzen naar de accountant en de toezichthouder doet geen recht aan alle schakels van de keten en ieders verantwoordelijkheid daarbij.”
Ook vindt de NBA het “cruciaal” dat de mogelijkheid om het bestuursverslag niet te deponeren bij het handelsregister komt te vervallen.
Aanwijzingsbevoegdheid
De NBA sluit zich in de brief aan de minister aan bij het standpunt van Raad van State ten aanzien van de aanwijzingsbevoegdheid. Ondernemingen die geen controlerend accountant kunnen vinden, mogen daarmee een beroep doen op de NBA, die dan een accountant kan aanwijzen.
Het wetsvoorstel gaat nog uit van een aanwijzingsbevoegdheid die ook geldt voor het segment van de reguliere vergunninghouders. Maar de raad adviseert om die bevoegdheid te beperken tot alleen organisaties van openbaar belang (oob’s). De NBA meent dat “het gewicht van ons bezwaar het verdient om ook in deze brief onder de aandacht te worden gebracht.”
De beroepsorganisatie hoopt op een “constructief vervolg” van het traject richting de uiteindelijke wetgeving.