Elke adviseur kent ze wel, het stamrecht bij de eigen BV. Het stamrecht kan zijn oorsprong vinden in een ontslagvergoeding die ondergebracht is in een stamrecht bij de eigen BV (loonstamrecht) of in het inbrengen van een eenmanszaak in de BV, waarbij de stakingswinst of FOR is ondergebracht in een stamrecht (inbrengstamrecht). Voor fiscale behandeling van het stamrecht is het van groot belang of het een loonstamrecht of een inbrengstamrecht is. In deze opinie pleit ik voor een meer gelijke behandeling van beide stamrechten.
Mogelijkheden loonstamrecht
Bij het ontstaan van het loonstamrecht is een koopsom gestort in de BV. Deze wordt met een jaarlijkse rente conform de afspraken uit de stamrechtovereenkomst verhoogd. Bij aanvang van de uitkering kan de keuze gemaakt worden inzake de looptijd en de hoogte van de uitkeringen. Er kan gekozen worden voor een uitkering ineens (afkoop), zonder heffing van (20%!) revisierente. De stamrechtuitkeringen mogen vóór AOW-leeftijd ingaan. De hoogte van de uitkeringen mag variëren in hoogte.
Huidige strikte regelgeving inbrengstamrecht
Bij het inbrengen van de eenmanszaak in de BV heeft de DGA een lijfrente bedongen bij de BV. Deze lijfrente wordt ook wel een (inbreng)stamrecht genoemd. Op ingangsdatum kan een keuze worden gemaakt voor een levenslange of een tijdelijke uitkering. De hoogte van een tijdelijke uitkering is aan een maximum gebonden. De termijnen dienen actuarieel berekend te worden. Indien de DGA ervoor kiest om de uitkering eerder in te laten gaan, is alleen de levenslange uitkering nog toegestaan. De uitkeringen dienen vast en gelijkmatig te zijn.
Het is niet toegestaan om het inbrengstamrecht ineens af te kopen of om te kiezen voor een variabele (korte) uitkering voor het bereiken van de AOW-leeftijd. Bij een verboden handeling is sprake van afkoop, waarbij 20% revisierente is verschuldigd.
Zolang het inbrengstamrecht op de balans van de BV staat, kan de BV niet geliquideerd worden en blijft de DGA geconfronteerd worden met de kosten voor het in standhouden van de BV. De enige manier om van het stamrecht af te komen is het afstorten naar een verzekeraar, waarbij de commerciële waarde van het stamrecht afgestort dient te worden, welke waarde door de lage rentestanden veel lager is dan de fiscale (boek)waarde. Dit geld voor het afstorten van de commerciële waarde is veelal niet aanwezig.
Voorstel
Zowel de loonstamrecht als het inbrengstamrecht is door de DGA aangegaan om acute belastingheffing uit te stellen. Nadat het stamrecht jarenlang op de balans van de BV heeft gestaan, vormt de stamrecht regelmatig een blok aan het been en soms zelfs de enige reden om de BV nog in stand te houden.
Om de opties voor de DGA te verruimen pleit ik voor soepelere uitkeringsregels voor inbrengstamrechten, zodat de DGA (net als bij loonstamrechten), flexibeler is in het vaststellen van de looptijd en de hoogte van de uitkeringen. Tevens wordt de DGA dan met minder verplichtingen en daardoor minder kosten geconfronteerd. De uitkeringen zijn aan inkomstenbelasting onderworpen, zodat de belastingdienst niks tekortkomt. Sterker nog, ze ontvangen de belasting eerder dan in het geval van een levenslange uitkering.
Drs. C.N. Kwakman
Zie ook verder in Naslag:
Alles over: Inbrengvarianten – 33.2.10 VPB Almanak 2021