Een belastingplichtige die arbeid verricht voor (bijvoorbeeld) een bv, waarin hijzelf of zijn partner een aanmerkelijk belang heeft, kan onder de gebruikelijk-loonregeling vallen. De belastingplichtige heeft een aanmerkelijk belang in een bv als hij, al dan niet tezamen met zijn partner, direct of indirect, ten minste 5% van de bv bezit.
Uitgangspunt van € 47.000
Onder de gebruikelijk-loonregeling moet een bepaald bedrag aan loon in aanmerking worden genomen. Dat bedrag aan loon wordt gebruikelijk loon genoemd.
In 2021 moet als uitgangspunt €47.000,- aan gebruikelijk loon worden aangegeven. Indien het feitelijk betaalde loon lager is dan het gebruikelijk loon, dan wordt in beginsel dus ook het verschil (als fictief loon) in aanmerking genomen.
Voorbeeld: Janneke werkt voor een bv waarvan zij 10% van de aandelen heeft. Zij ontvangt €10.000,- feitelijk als salaris. Een additioneel bedrag van €37.000,- moet dan als fictief loon worden aangegeven.
Ook als door de aanmerkelijkbelanghouder vrijwel geen arbeid in de eigen vennootschap wordt verricht, dient in beginsel toch het gebruikelijk loon te worden aangegeven. Er zijn immers, hoe beperkt ook, wel werkzaamheden verricht. De zeer beperkte omvang van de werkzaamheden kan in de praktijk echter wel een rol spelen bij wat de hoogte van het gebruikelijk loon moet zijn.
Tip: Indien het vast te stellen gebruikelijk loon niet hoger zou worden vastgesteld dan maximaal €5.000,- dan hoeft geen gebruikelijk loon in aanmerking te worden genomen!
Discussie over de hoogte
In de praktijk wordt met de Belastingdienst regelmatig discussie gevoerd over de vraag of de gebruikelijk-loonregeling van toepassing is en, als dat inderdaad het geval is, wat de hoogte van dat gebruikelijk loon dan zou moeten zijn.
Het feit dat arbeid moet zijn verricht en dat sprake is van een aanmerkelijk belang kan in de praktijk al mogelijkheden bieden om verweer te voeren tegen een door de Belastingdienst in aanmerking genomen gebruikelijk loon. Ook de vraag of de arbeid in Nederland wordt verricht of niet, en de inhoud van een geldend belastingverdrag, kan de toepassing van de gebruikelijk-loonregeling in de weg staan.
Indien door de aanmerkelijkbelanghouder voor meerdere groepsvennootschappen werkzaamheden worden verricht moet er rekening mee gehouden worden dat de inspecteur stelt dat voor iedere groepsvennootschap het gebruikelijk loon moet worden aangegeven. En dat kan flink in de papieren lopen. Vooral als het economische tij tegenzit.
Lager gebruikelijk loon
Tegelijkertijd kan het feit dat het economisch tegen zit een argument vormen voor een lager gebruikelijk loon. Uit rechtspraak volgt dat ook het parttime verrichten van arbeid voor een bv een argument kan zijn voor een lager gebruikelijk loon. Dat geldt ook voor een (langdurig) verlieslijdende situatie bij een bedrijf. Het feit dat de onderneming zich in een opstartfase bevindt kan ook een bruikbaar argument vormen. Het kan echter wel een risico vormen om daarvoor het oordeel van een rechter af te wachten. In de praktijk wordt daarom regelmatig getracht om zekerheid vooraf te krijgen over de hoogte van het gebruikelijk loon.
De huidige pandemie vormt een ongebruikelijke situatie voor veel ondernemers. Het gebruikelijk loon zoals dit uit de wet voortvloeit is dan niet echt gebruikelijk. Voor 2020 en 2021 biedt de wetgever dan ook additionele mogelijkheden om te beargumenteren dat een lager gebruikelijk loon passend is.
A. Laghmouchi
Advocaat – belastingkundige bij L&I Advocaten