Artikel 13, lid 1 Wet OB regelt dat een ondernemer de btw is verschuldigd in het tijdvak waarin de ondernemer de factuur uitreikt. Dit betekent dat het mogelijk is dat een ondernemer de btw is verschuldigd alvorens hij deze heeft ontvangen van zijn afnemer.
Om te voorkomen dat een ondernemer btw betaalt dat hij nooit heeft ontvangen, voorziet artikel 29 Wet OB in een teruggaafregeling. Maar wat als de verschuldigdheid en het recht op teruggaaf in hetzelfde tijdvak vallen?
Tot mijn grote verbazing neemt de Belastingdienst het standpunt in dat als de verschuldigdheid van omzetbelasting en het recht op teruggaaf in hetzelfde tijdvak vallen, de belastingplichtige geen beroep kan doen op artikel 29 Wet OB en daarmee geen recht heeft op ‘teruggaaf’. Dit kan mijns inziens nooit de bedoeling zijn geweest van de wetgever.
Kassa voor fiscus
De presterende ondernemer hoort de omzetbelasting op aangifte te voldoen maar deze wordt feitelijk geheven van de afnemer. De presterende ondernemer brengt de btw in rekening aan de afnemer en draagt deze af aan de Belastingdienst. De presterende ondernemer treedt feitelijk op als kassier voor de Belastingdienst. Dat het niet de bedoeling is dat een ondernemer btw betaalt die nooit aan hem is betaald blijkt uit de artikelen 8 en 29 Wet OB.
Teruggaaf bij niet-betaling
Het uitgangspunt is dat btw is verschuldigd over de door de ondernemer ontvangen vergoeding. Artikel 8 Wet OB regelt dat btw is verschuldigd over hetgeen door de ondernemer in rekening is gebracht. In artikel 29 Wet OB is geregeld dat bij gehele of gedeeltelijke niet-betaling het bedrag waarover btw is verschuldigd wordt verminderd met bedrag dat niet is betaald met als gevolg dat een recht op teruggaaf bestaat. Zo wordt per saldo alleen btw afgedragen dat daadwerkelijk is ontvangen.
Het recht op teruggaaf ontstaat in het tijdvak waarin de gehele of gedeeltelijke niet-betaling is komen vast te staan. Omdat de wetgever het in artikel 29 Wet OB heeft over een teruggaaf legt de Inspecteur deze bepaling zo uit dat een vermindering alleen kan plaatsvinden als eerst de afdracht heeft plaatsgevonden.
Afdracht en recht op teruggaaf in hetzelfde tijdvak
Het komt in de praktijk vaak genoeg voor dat de afdracht en het recht op teruggaaf in hetzelfde tijdvak vallen. Zoals ik reeds heb opgemerkt moet het recht op teruggaaf worden geeffectueerd in het tijdvak waarin de gehele of gedeeltelijke niet-betaling is komen vast te staan. Volgens het standpunt van de Inspecteur moet de btw eerst worden afgedragen en kan deze daarna worden teruggevraagd. Maar het ‘verzoek’ om teruggaaf moet worden gedaan in het tijdvak waarin de oninbaarheid is komen vast te staan. Kortom, wordt de aanvraag gedaan nadat de btw is afgedragen dan is dit te laat. Een duivels dilemma!
Geen recht op teruggaaf?
Als de uitleg van de inspecteur juist is, dan zou dit betekenen dat er geen recht op “teruggaaf” zou bestaan als de verschuldigdheid en de oninbaarheid in hetzelfde tijdvak liggen. Aangezien de btw nog niet is afgedragen, kan in hetzelfde tijdvak geen teruggaaf worden verleend en in een tijdvak later is dit ook niet mogelijk vanwege de termijn.
Belastingplan 2021
Kortom, een onmogelijke situatie die mijns inziens niet wenselijk is en wat nooit de bedoeling kan zijn van de wetgever. Wetgever, nu u toch bezig bent, kunt u dit punt meenemen in het Belastingplan 2021?