Er zitten mazen in het belastingverdrag tussen Kenia en Nederland uit 2015. Dat stelt de non-gouvernementele organisatie Tax Justice Network Africa (TJNA). Bovendien zou het verdrag niet conform de juiste democratische procedures zijn goedgekeurd. De vermeende mazen zouden misbruik mogelijk maken en daarom wil de organisatie het verdrag ongeldig laten verklaren door de rechter.
Antimisbruikbepalingen
De ngo Somo boog zich over de verdragspraktijk van Nederland sinds de regering bijna tien jaar geleden een koerswijziging aankondigde. De rechtszaak is mede gebaseerd op dat onderzoek. Voortaan zou een groter deel van de winstbelasting op investeringen die vanuit Nederland in ontwikkelingslanden worden gedaan, daar terechtkomen. Somo concludeert dat fiscale verdragen met Nederland nog altijd ongunstig uitpakken voor de ontwikkelingslanden, schrijft het FD.
Zo zouden er tekortkomingen zitten in de antimisbruikbepalingen in het verdrag tussen Kenia en Nederland. En voor de verdragen met Barbados en Singapore zou hetzelfde gelden. Deze worden evenals het Nederlandse verdrag aangevochten. TJNA had eerder al succes bij de rechter toen het gerechtshof in 2019 het fiscale verdrag met Mauritius doorstreepte.
Neerwaartse spiraal
Somo is nagegaan wat er in de praktijk is terechtgekomen van de belofte in de laatste wijziging van de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid (NFV) in 2011. Toenmalig staatssecretaris van Financiën Frans Weekers (VVD) schreef dat ‘het Nederlandse fiscale verdragsbeleid rekening met de specifieke belangen van ontwikkelingslanden door hen de mogelijkheid te geven in eigen middelen te voorzien.’
Somo stelt dat die belofte uit 2011 niet is waargemaakt. Nederland is koploper in de neerwaartse spiraal van de winstbelastingen, stelt de ngo. Op deze manier blijft Nederland aantrekkelijk voor internationale investeerders die Nederlandse verdragen gebruiken belasting te ontlopen, stellen de onderzoekers.
Bronbelastingen
Nederland heeft zes nieuwe belastingverdragen gesloten met ontwikkelingslanden sinds 2011. Ethiopië, Indonesië, Kenia, Malawi, Oekraïne en Zambia. Daarnaast zijn de verdragen met Ghana, India en Oezbekistan herzien. Somo merkt op dat in vier van de zes nieuwe verdragen de bronbelastingen op rentes, royalty’s en dividenden lager dan de gemiddelde tarieven die deze landen hebben afgesproken met andere leden van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso).
Dat soort heffingen zijn een inkomstenbron voor ontwikkelingslanden. Met Oezbekistan is afgesproken dat het geen bronbelastingen mag heffen zo lang Nederland dat niet doet. Voor India mogen deze belastingen niet hoger zijn dan de laagste tarieven die het subcontinent met andere Oeso-landen is overeengekomen.
Tegenstrijdig
TJNA noemt het Nederlandse beleid tegenstrijdig. Nederland geeft veel hulp aan ontwikkelingslanden en tegelijkertijd biedt het ondernemingen de mogelijkheden om in die ontwikkelingslanden belasting te ontlopen. Volgens de organisatie is het argument dat hogere belastingen de investeerders zouden wegjagen niet valide. Als er geld valt te verdienen zullen multinationals investeren.
Daarom plaatst de organisatie zijn vraagtekens bij de gunstige economische effecten van buitenlandse investeringen in de dienstensector maar ook bijvoorbeeld de textielindustrie. Vaak werken buitenlandse bedrijven buiten de thuismarkt om. Deze investeringen leiden niet altijd tot extra werkgelegenheid en als dat wel gebeurt, gaat het volgens hem vaak om laagbetaalde banen met slechte arbeidsomstandigheden.
Reactie Financiën
In reactie op het onderzoek laat Financiën weten dat er sinds 2011 meer aandacht is voor de speciale positie van ontwikkelingslanden. Dat is nadrukkelijk terug te vinden in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020, die in mei is gepubliceerd.
Financiën zegt dat Nederland niet steeds naar een zo laag mogelijke bronbelasting streeft. Maar het zit wel op de lijn dat hogere heffingen een hindernis kunnen zijn voor buitenlandse investeringen, terwijl die investeringen juist nodig kunnen zijn in ontwikkelingslanden, aldus het FD.