Eind 2017 is het belastingplan 2018 aangenomen. Dat belastingplan heeft vanaf 1 januari 2019 belangrijke gevolgen voor Nederlandse werkgevers met in het buitenland wonende werknemers. Hierna besteed ik aandacht aan de belangrijkste gevolgen die betrekking hebben op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Bijvoorbeeld de jonggehandicaptenkorting, de
(alleenstaande-) ouderenkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting laat ik buiten beschouwing.
Geen recht meer op heffingskortingen
Per 1 januari 2019 hebben werknemers die niet in Nederland wonen geen recht meer op het belastingdeel van de heffingskortingen. Gevolg is dat de inhouding op het brutoloon van de werknemer hoger zal zijn en het nettoloon soms aanzienlijk lager is in vergelijking met het nettoloon van een Nederlandse werknemer met hetzelfde brutoloon. Circa 350.000 werknemers hebben geheel geen recht meer op heffingskortingen.
De werknemer houdt wel recht op het premiedeel van de heffingskortingen, als deze sociaal verzekerd is in Nederland.
Uitzondering voor bepaalde buitenlandse belastingplichtigen
Een inwoner van de EU/EER, Zwitserland of de BES eilanden heeft nog wel recht op de arbeidskorting (maximaal € 834), die gebaseerd zal zijn op het wereldinkomen. Deze arbeidskorting kan de werkgever bij de loonheffing meenemen.
De werknemer uit genoemde landenkring die 90% of meer van zijn inkomen uit Nederland geniet, heeft daarnaast recht op het belastingdeel van de algemene heffingskorting (maximaal € 608). Deze moet de werknemer geldend maken via een in te dienen aangifte inkomstenbelasting. Onder strikte voorwaarden kan de werknemer een voorlopige teruggaaf aanvragen. De staatssecretaris geeft aan dat het om 120.000 belastingplichtigen gaat die deze teruggaaf van het belastingdeel van de algemene heffingskorting via de aangifte inkomstenbelasting zullen moeten claimen! Naast de aangifte inkomstenbelasting heeft de werknemer een inkomensverklaring uit zijn woonland nodig. In de praktijk blijkt die verklaring erg moeilijk verkrijgbaar te zijn.
Voor een in België wonende werknemer geldt een ruimere regeling. Die werknemer kan via de aangifte inkomstenbelasting de algemene heffingskorting ook te gelde maken als deze minder dan 90% van het inkomen uit Nederland ontvangt.
Actie werkgever
Het voorgaande vraagt om actie van de werkgever. Allereerst dient de werkgever te bepalen waar de werknemer woont. De werkgever zal minimaal moeten vragen of de werkgever daadwerkelijk in het buitenland woont. Aanvullend moet de werkgever dit onderbouwen aan de hand van door de werknemer verstrekte informatie.
Communicatie met de werknemer is noodzakelijk, omdat de werknemer moet weten waarom zijn nettoloon vanaf 1 januari 2019 lager wordt. Als u met uw werknemer een nettoloon heeft afgesproken dient u het brutoloon te verhogen.
Complexer voor grensarbeider
In tegenstelling tot de doelstelling van de wetgever, wordt het voor de grensarbeider helaas aanzienlijk complexer.
Het nettoloon van een groot aantal in het buitenland wonende werknemers wordt lager met ingang van 1 januari 2019. Als werkgever doet u er goed aan uw werknemer hierover tijdig te informeren.
Het is voor de werkgever van groot belang nu al te beoordelen waar de werknemer woont, om in 2019 de juiste loonbelastingtabel toe te kunnen passen en de systemen tijdig en goed in te kunnen richten.