Als oud-topsporter volg ik de sport in Nederland uiteraard op de voet. De ontwikkelingen in de omzetbelasting op sportgebied hebben daarom mijn bijzondere aandacht. Sinds 2013 is duidelijk dat Nederland de sportvrijstelling voor de omzetbelasting te beperkt toepast. Een wetswijziging heeft in verband met de financiële gevolgen voor sportverenigingen en gemeenten lang op zich laten wachten. In de afgelopen maanden is er nog meer helderheid over de Europese definitie van sport gekomen en zien we de contouren van de invulling van de wetswijziging in Nederland. Tijd voor een update.
Nederlandse sportvrijstelling
Volgens de Nederlandse wet is het gelegenheid geven tot sportbeoefening aan leden vrijgesteld van omzetbelasting. Dat betekent dat bijvoorbeeld een stichting die aan één of meerdere sportverenigingen een sportaccommodatie ter beschikking stelt, niet vrijgesteld is van omzetbelasting. De stichting moet over de vergoeding die zij van de sportvereniging ontvangt (6%) omzetbelasting afdragen. Bij het realiseren van nieuwe sportaccommodaties wordt en werd daarom veel gebruik gemaakt van een structuur waarbij een stichting eigenaar werd van de accommodatie. De stichting kon dan de omzetbelasting over de bouwkosten (21%) in aftrek brengen en moest omzetbelasting (6%) afdragen over de ontvangen vergoeding. Het omzetbelastingvoordeel kon oplopen tot vele duizenden euro’s.
Europese rechtspraak
Eind 2013 heeft de Europese rechter geoordeeld dat de sportvrijstelling geldt bij het gelegenheid geven tot sportbeoefening zonder winstoogmerk. Daarbij mag geen onderscheid gemaakt worden tussen leden en niet-leden. Dat betekent dat in het voorbeeld van de stichting die een sportaccommodatie ter beschikking stelt aan een vereniging, de vrijstelling ook van toepassing moet zijn. De structuur heeft daarom met het oog op een omzetbelastingvoordeel geen functie meer.
Toekomst
In de startnota van de nieuwe regering werd duidelijk dat de vrijstelling per 1 januari 2019 verruimd wordt. Penningmeesters van de stichtingen die op dit moment sportaccommodaties exploiteren vreesden ernstige liquiditeitstekorten als de wetswijziging zonder overgangsregeling wordt ingevoerd. Vaak is ook de teruggevraagde omzetbelasting gebruikt om te investeren in de accommodatie. Inmiddels zijn er geluiden dat exploitanten van bestaande accommodaties na de invoering van de wetswijziging de eerder ontvangen omzetbelasting niet terug hoeven te betalen.
Op 29 juni jl. is het sportakkoord gepubliceerd. Daarin is bepaald dat er jaarlijks € 241 miljoen beschikbaar komt om verenigingen en gemeenten te compenseren voor het nadeel van de aanpassing van de sportvrijstelling. Dat gebeurt door middel van een subsidieregeling. De exacte invulling daarvan is nog niet duidelijk. Ook na een wetswijziging zijn er exploitatiemodellen denkbaar die zorgen voor aftrek van omzetbelasting over de investering. Daarbij kunt u denken aan winst beogende exploitant van de accommodatie, bijvoorbeeld een B.V.
Sport
In oktober 2017 heeft de Europese rechter zich overigens ook uitgelaten over de definitie van sport voor de omzetbelasting. Volgens de rechter moet er sprake zijn van fysieke inspanning en zijn denksporten voor de omzetbelasting daarom geen sport. Dat staat haaks op het huidige beleid in Nederland zoals dat ook op de website van de Belastingdienst vermeld staat. Een wijziging van het beleid in de nabije toekomst ligt voor de hand.
Conclusie
Er is de afgelopen tijd veel gebeurd op het gebied van sport en omzetbelasting en er staat ook nog het nodige te gebeuren. Mocht u betrokken zijn bij de exploitatie van een sportaccommodatie, dan doet u er goed aan de ontwikkelingen te volgen. Op die manier kunt u eventueel gebruik maken van de aangekondigde subsidie, de structuur aanpassen of juist zorgen dat de accommodatie die nu gebouwd wordt nog dit jaar in gebruik wordt genomen. Wordt ongetwijfeld bij het belastingplan 2019 vervolgd.