Het probleem
Een ondernemer draagt de btw in beginsel af in het tijdvak waarin de factuur is uitgereikt. Het kan daarom voorkomen dat een ondernemer de in rekening gebrachte btw moet afdragen terwijl deze van de afnemer niet is ontvangen. Als achteraf blijkt dat deze niet is en ook niet zal worden ontvangen, bestaat de mogelijkheid om de btw die al is betaald aan de Belastingdienst terug te vorderen.
De spelregels
De wet kent een regeling om de btw ter zake van oninbare debiteuren terug te vorderen. Voorwaarde is wel dat vast is komen te staan dat de vordering niet is en niet betaald zal worden.
Als een vordering wordt kwijtgescholden, is geen sprake meer van een openstaande vordering. Dit betekent dat in beginsel geen beroep kan worden gedaan op de teruggaveregeling. De ondernemer krijgt zijn vordering niet en moet daar boven op ook nog eens uit eigen zak btw betalen. Dubbele “bestraffing” dus.
Let er ook op als wordt besloten om de vordering om te zetten in bijvoorbeeld in een lening. In dit geval is de vordering voor de btw voldaan en bestaat er dus geen recht meer op teruggaaf als de lening niet meer wordt voldaan.
Het moment van het verzoeken om teruggaaf is ook belangrijk. De btw moet worden teruggevraagd in de aangifte over het tijdvak waarin is gebleken dat de vordering niet betaald is en niet betaald zal worden. De wet regelt ook dat de ondernemer ervan mag uitgaan dat de vordering niet betaald zal worden indien deze 1 jaar nadat deze opeisbaar is geworden nog steeds niet is betaald.
Wat nu?!
Geef nooit op! Het feit dat kwijtschelding niet tot een teruggave leidt, wil niet zeggen dat elk crediteurenakkoord tot een btw-nadeel leidt. Een btw-specialist weet hier veelal raad mee. Kortom, ga hier voorzichtig mee om.